ECLI:NL:PHR:2018:191

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
17/01456
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 17/01456
Zitting: 13 februari 2018 (bij vervroeging)
Mr. W.H. Vellinga
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 23 december 2016 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1 “moord”, 2 “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, 3 “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en 4 “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren.
Namens de verdachte heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, vier middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelklaagt dat het hof het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2015 na een wijziging in de samenstelling van het hof ten opzichte van de terechtzitting van 29 september 2015 niet opnieuw heeft aangevangen, terwijl door de verdachte niet is ingestemd met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich ten tijde van de daaraan voorafgaande schorsing van het onderzoek bevond.
Ter terechtzitting van 8 december 2015 was het hof inderdaad anders samengesteld dan ter terechtzitting van 29 september 2015, terwijl het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 december 2015 alleen gewag maakt van instemming van de Advocaat-Generaal met hervatting van het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 29 september 2015 bevond.
Het middel gaat er echter aan voorbij dat het onderzoek ter terechtzitting op 14 december 2016 opnieuw is aangevangen. De verdachte heeft derhalve klaarblijkelijk onvoldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht. Het middel kan dus verder buiten bespreking blijven.
Het
tweede middelhoudt in dat het hof de afwijzing van het verzoek om inzicht te krijgen in de tapgesprekken van [betrokkene 1] ontoereikend heeft gemotiveerd.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er in de visie van de verdediging sterke aanwijzingen zijn dat [betrokkene 1] als verdachte van het strafbare feit kan worden aangemerkt, waardoor er verder onderzoek naar dit scenario dient te worden gedaan.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 december 2015 houdt over de afwijzing van dit verzoek in:
“Het verzoek om inzicht te krijgen in de tapgesprekken van [betrokkene 1] en de familie [betrokkene 2] wordt afgewezen, nu het hof van oordeel is dat op basis van het door de verdediging aangevoerde in het licht van de inhoud van het dossier, het verzoek in het kader van de noodzakelijkheidscriterium onvoldoende grond biedt voor toewijzing daarvan.”
9. Het arrest van het hof houdt in - voor zover hier van belang -:
Bespreking van de verweren
“(...)
III.
Door de verdediging zijn voorts een aantal alternatieve scenario’s benoemd:
- het zogenaamde Marokkanenscenario, waarbij het delict voortvloeit uit het schietincident op 11 november 2012 tijdens een kickboksgala te Zijtaart waarbij [slachtoffer] om het leven kwam. Voor dit feit is een van de beste vrienden van [betrokkene 2] veroordeeld en [betrokkene 2] is daarna diverse malen met de dood bedreigd omdat hij opdracht zou hebben gegeven om [slachtoffer] om het leven te brengen.
In het bijzonder wijst de raadsman op aanwijzingen in het dossier waaruit kan worden afgeleid dat ene [betrokkene 1] , die behoort tot de kring rondom [slachtoffer] , dader van het onderhavige delict zou kunnen zijn (om redenen als weergegeven op pagina 10 van de pleitnota in hoger beroep);
- het scenario dat de toenmalige partner van [betrokkene 2] mogelijk verantwoordelijk zou zijn voor zijn dood; de relatie tussen hen zou slecht zijn geweest, en
- het scenario waarbij het delict voortvloeit uit de mogelijke banden van de familie [betrokkene 2] met de PKK, waarbij veel geld zou worden verdiend in de verdovende middelenhandel.
Het hof overweegt ten aanzien van voornoemde verweren als volgt.
(...)
Ad III.
Ten aanzien van de geschetste alternatieve scenario’s overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat de verdachte zelf nimmer met een alternatief scenario is gekomen en zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de door de raadsman van de verdachte geschetste scenario’s — in juridische zin — niet kunnen worden beschouwd als alternatieve lezingen van de gebeurtenissen die, bij een begin van aannemelijkheid daarvan, niet zouden stroken met de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen. De door de verdediging genoemde scenario’s plaatsen immers de aanwezigheid van de verdachte in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict niet in een ander daglicht. Ook werpen de door de raadsman geschetste alternatieve scenario’s geen ander licht op de opgenomen OVC-gesprekken. De alternatieve scenario’s laten de mogelijkheid open dat de verdachte de dader is, al dan niet in opdracht van de door de verdediging genoemde mogelijke partijen. Dit acht het hof zelfs goed voorstelbaar gelet op het feit dat in een OVC-gesprek erop wordt geduid dat verdachte hier optrad als “hitman” (huurmoordenaar: OVC-gesprek van 2 september 2013 vanaf 18:07 uur).
(...)
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, als na te melden. Deze beslissing berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Feit 1
De verdachte heeft tegenover politie en justitie verklaard dat hij het ten laste gelegde onder 1 niet heeft begaan. Voor het overige heeft hij zich ten aanzien van dit feit telkenmale beroepen op zijn zwijgrecht.
Het hof is echter van oordeel dat de door en zijdens verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen (1.1 t/m 1.58. in onderlinge samenhang bezien). Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af.
Op 12 juli 2013 is [betrokkene 2] , toen hij omstreeks 23.15 uur bij zijn woning aan [a-straat] te [plaats] was gearriveerd en op de oprit zijn auto had geparkeerd, met een vuurwapen neergeschoten. Het slachtoffer zat nog achter het stuur en is door vier kogels geraakt. Kogel 3 behorende bij inschotkanaal A heeft hem gedood. De getuige [getuige 1] heeft hem de volgende ochtend dood achter het stuur aangetroffen.
Uit de deskundigenrapporten leidt het hof af dat alle op de plaats delict aangetroffen (onderdelen van) munitie afkomstig zijn van één en hetzelfde vuurwapen en dat [betrokkene 2] door één en dezelfde schutter is beschoten en gedood.
Op 12 juli 2013 heeft in de korte nabijheid van de plaats delict (circa 200 meter, aldus de rechtbank op basis van google maps, vonnis, blz. 9) tussen circa 22.15 uur tot en met circa 23.20 uur een blauwe Ford Fiësta met het kenteken [AA-00-AA] geparkeerd gestaan in de [b-straat] te [plaats] (het hof: de [b-straat] grenst aan [a-straat] te [plaats] (zaaksdossier C, blz. 14).
Omstreeks 23.15 tot 23.20 uur hebben meerdere personen geluiden gehoord die worden omschreven als timmergeluiden en/of tikkende geluiden en/of schoten en/of knallen in de omgeving van [a-straat] te [plaats] . Korte tijd na het horen van “timmergeluiden” rent een kleine man van circa 1.60 meter, met een getint uiterlijk uit de richting van [a-straat] /friettent naar de Ford Fiësta, stapt in aan de bestuurderskant van deze auto en scheurt ermee weg. Dit leidt het hof tot de conclusie dat de door de getuigen beschreven geluiden feitelijk schoten zijn geweest afkomstig van het vuurwapen waarmee [betrokkene 2] werd gedood.
Vervolgens is door de politie onderzoek gedaan naar voornoemde personenauto Ford Fiësta met het kenteken [AA-00-AA] , dat door een getuige was genoteerd. Daaruit is gebleken dat de verdachte, destijds wonende te Vught, de vaste gebruiker/hoofdbestuurder van de Ford Fiësta met kenteken [AA-00-AA] is. Bovendien past hij ook binnen het door de getuige [getuige 2] opgegeven signalement (ongeveer 1.60 meter en getint uiterlijk). Blijkens de ASR-gegevens is de Ford Fiësta met kenteken [AA-00-AA] op 12 juli 2013 korte tijd na het vuurwapengeweld op [betrokkene 2] vanuit Veghel via Gemert, Nuenen en Eindhoven naar Vught gereden, met als laatste registratie in Vught d.d. 13 juli 2013 te 00:22 uur. Vervolgens is de auto om ongeveer 01:05 uur vanuit Vught naar Tilburg gereden. Op 11 juli 2013 heeft dezelfde auto een nagenoeg identieke route afgelegd vanaf Veghel via Gemert en Nuenen naar Eindhoven. De auto is weliswaar van de zus van verdachte maar de verdachte is veelal de bestuurder. Een en ander in onderling verband bezien leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte ook op 12 juli 2013 de bestuurder van de Ford Fiësta was. Dit brengt met zich mee dat verdachte mogelijk bij de dood van [betrokkene 2] betrokken is geweest.
Voor het genereren van bewijs heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie op 17 juli 2013 machtiging verleend tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de Ford Fiësta met kenteken [AA-00-AA] , met als verdachte [verdachte] , welke machtiging tweemaal is verlengd tot 17 september 2013. Uit de opgenomen gesprekken is naar voren gekomen dat de verdachte uitlatingen heeft gedaan, waaruit kan worden afgeleid dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [betrokkene 2] . Zoals hiervoor reeds onder de bespreking van de verweren I.b en I.c. is weergegeven, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte gespreksdeelnemer is geweest zoals aangegeven in de aan de orde zijnde OVC-gesprekken en acht het hof deze betrouwbaar.
In het OVC-gesprek van 8 september 2013 (transcriptie 282270282) zegt verdachte expliciet tegen zijn vriend [betrokkene 3] dat hij [betrokkene 2] heeft vermoord. Deze bekentenis van verdachte tegenover zijn vriend, alsmede zijn overige uitlatingen in de diverse OVC-gesprekken omtrent de gewelddadige dood van [betrokkene 2] vinden bevestiging in de overige bewijsmiddelen, zoals die waaruit volgt dat de Ford Fiësta met kenteken [AA-00-AA] met verdachte als bestuurder zich op relevante tijdstippen in de nabijheid van de plaats delict bevond, er sprake was van één schutter en dat verdachte kort na de schietpartij vanuit de richting van de plaats delict kwam aangerend en hard wegreed in de Ford Fiësta. Het hof merkt daarbij nog op dat verdachte ook geen antwoord heeft willen geven op vragen naar een alibi (vergelijk dossier D, verhoor van 27 februari 2014, blz. 142).
Een en ander leidt het hof tot de conclusie dat, verdachte de schutter is geweest die [betrokkene 2] van het leven heeft beroofd.”
10. Naar het hof vaststelt heeft de verdachte expliciet tegen zijn vriend [betrokkene 3] gezegd dat hij [betrokkene 2] heeft vermoord. Voorts stelt het hof vast dat de door de verdediging opgevoerde, als alternatieve scenario’s geduide gang van zaken de mogelijkheid openlaten dat de verdachte de dader is, al dan niet in opdracht van de door de verdediging genoemde mogelijke partijen. Bovendien wijst het hof er op dat de verdachte zelf nimmer met een alternatief scenario is gekomen en geen antwoord heeft willen geven op vragen naar een alibi. Tegen deze achtergrond is volstrekt helder waarom het hof op basis van het door de verdediging aangevoerde in het licht van de inhoud van het dossier geen noodzaak aanwezig achtte het verzoek toe te wijzen. De beschouwingen van verdachtes raadsman over mogelijke - door hem als alternatief aangeduide - scenario’s vinden immers geen enkele steun in verdachtes verklaringen, zij nemen niet weg dat de verdachte tegenover een vriend heeft gezegd dat hij [betrokkene 2] heeft vermoord, dat hij geen alibi heeft verschaft en dat hij zich er zelfs niet op heeft beroepen dat zijn bekentenis tegenover zijn vriend grootspraak was.
11. Het middel is klaarblijkelijk ongegrond en kan derhalve verder buiten bespreking blijven.
12. Het
derde middelklaagt dat het hof, in afwijking van het bepaalde in art. 422 lid 2 Sv, niet heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
13. Volgens de toelichting op het middel is verdachtes belang bij dit middel hierin gelegen dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg het onder 1 bewezenverklaarde heeft ontkend alsmede zich heeft uitgelaten over zijn persoonlijke omstandigheden.
14. Ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2016 verklaart de verdachte ten onrechte voor feit 1 te zijn veroordeeld en verklaart hij voorts over zijn persoonlijke omstandigheden. Daarom valt niet in te zien welk in rechte te respecteren belang hij heeft bij zijn klacht. Het middel kan daarom buiten bespreking blijven.
15. Het
vierde middelklaagt dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat de Advocaat-Generaal zijn vordering heeft voorgelezen.
16. Het requisitoir, dat zich bij de stukken bevindt, houdt in welke feiten de Advocaat-Generaal bewezen acht, het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 december 2016 welke straf hij eist. Daarom valt niet in te zien welk in rechte te respecteren belang de verdachte bij het middel heeft. Het kan derhalve buiten bespreking blijven.
17. Nu de middelen buiten bespreking kunnen blijven, kan de verdachte niet in zijn beroep worden ontvangen (art. 80a RO).
18. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG