5.3 De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank is aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank
a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager (zijnde de beslagene), tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de klager ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Gelet op de hierboven vastgestelde feiten, is de rechtbank van oordeel dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet (meer) vordert. Ook al blijkt uit het technisch onderzoek dat de auto gestolen onderdelen bevat er kan niet gesteld worden dat de auto is omgekat. Uit een door de officier van justitie overgelegd proces-verbaal blijkt dat het vin-nummer is aangebracht op de hiervoor door de fabrikant bepaalde plaats. In dit verband wordt de conclusie getrokken dat de identiteit van het voertuig met zekerheid kan worden vastgesteld. Wel bevinden zich gestolen onderdelen aan het voertuig. Deze onderdelen kunnen echter niet uit de auto gepakt worden maar zijn hiermee verbonden. Zij zijn door natrekking bestanddelen van de auto geworden. Aangezien de identiteit van het voertuig is vastgesteld is er geen reden om tot verbeurdverklaring dan wel onttrekking over te gaan. Dit geldt niet alleen voor de hoofdzaak, de carrosserie, maar ook voor de gestolen onderdelen.
De rechtbank zal het beklag dan ook gegrond verklaren en een daarmee overeenkomende last geven.”
3.3. Ik stel voorop dat het beklag in een zaak als de onderhavige alleen gegrond kan worden verklaard als het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de auto zal verbeurd verklaren dan wel onttrekken aan het verkeer. Het kennelijke oordeel van de rechtbank dat dit geval zich hier voordoet, acht ik zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. De rechtbank heeft de juistheid van hetgeen door de officier van justitie in raadkamer is aangevoerd (namelijk dat verschillende VIN-nummers te zien zijn en dat forse onderdelen afkomstig zijn van gestolen auto’s) in het midden gelaten. Gelet daarop is het – ook als juist zou zijn dat het oorspronkelijke, bij het afgegeven kentekenbewijs behorende VIN-nummer op de juiste plaats zit – naar mijn mening niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later zal oordelen dat het ongecontroleerde bezit van de auto afbreuk doet aan een effectieve bestrijding van de met gestolen auto’s bedreven handel, zodat dit bezit is in strijd met de wet of het algemeen belang.
3.4. Wat de mogelijkheid van verbeurdverklaring betreft, merk ik op dat de officier van justitie in raadkamer niet heeft aangevoerd dat de klager verdacht wordt van enig, met de gestolen auto in verband staand strafbaar feit, laat staan dat de officier van justitie voornemens is de klager deswege te vervolgen. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat een vervolging wegens bijvoorbeeld heling van de gestolen auto-onderdelen hoogst onwaarschijnlijk kan worden geacht. Het feit dat die auto-onderdelen door natrekking eigendom van de klager zijn geworden, staat daarbij, anders dan de rechtbank lijkt te menen, aan een verbeurdverklaring van de auto niet in de weg. Voor die verbeurdverklaring is in de regel juist vereist dat de auto aan de klager toebehoort. Iets anders is dat de vraag is of het feit dat enkele onderdelen van diefstal afkomstig zijn, maakt dat, zoals de wet vereist, de auto “geheel of grotendeels” door middel van het strafbare feit is verkregen of dat het strafbare feit met betrekking tot de auto is begaan.Zo de rechtbank mocht hebben bedoeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter die vraag bevestigend zal beantwoorden, is dat oordeel zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
3.5. Het middel slaagt.