3.1. Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat onvoldoende verdenking bestaat jegens de klager.
3.2. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“2. De beoordeling
In het klaagschrift heeft klager het volgende aangevoerd. Op 21 april 2016 is onder klager een auto, BMW met kenteken [AA-00-AA], in beslag genomen. De inbeslagname is echter onrechtmatig nu deze in beslag is genomen tijdens een routinecontrole zonder dat een verdenking aanwezig was. Hiernaast ontbreekt enig strafvorderlijk belang wat zich tegen teruggave van de auto verzet, wat tevens onrechtmatigheid van het beslag met zich mee brengt. Klager wordt hierdoor op een onnodige en disproportionele wijze wordt getroffen, hetgeen in strijd is met artikel 1 EVRM. Klager heeft de auto dringend nodig en stelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat auto’s in een relatief kort tijdsbestek al veel van hun economische waarde verliezen. Klager wordt onevenredig bezwaard door inbeslagneming en het voortduren hiervan. Klager verzoekt teruggave van de auto.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag dient te worden gehandhaafd. Er is sprake van een vermoeden van witwassen. Klager heeft geen legale inkomsten en legale geldstromen met betrekking tot de auto inzichtelijk gemaakt. Het noemen van enkele data waarop klager het casino heeft bezocht is niet voldoende om aan te tonen dat hij hieruit inkomsten heeft gehad waarmee hij de auto heeft gefinancierd. Het is, gelet op de verdenking witwassen, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen.
De raadsman heeft ter zitting gepersisteerd bij het standpunt dat er geen sprake was van een concrete verdenking ex artikel 27 Sv jegens klager op het moment dat de auto in beslag genomen werd. Het beslag is derhalve onrechtmatig, reden waarom het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv.
Uit het dossier blijkt dat het in beslag genomen goed ex artikel 117 Sv vervreemd is. Ingevolge artikel 117, vierde lid, Sv is het beslag op de verkregen opbrengst komen te rusten.
De raadsman heeft aangevoerd dat het beslag niet rechtmatig is gelegd, nu er ten tijde van de inbeslagneming geen sprake was van een verdenking jegens klager. De rechtbank overweegt dat de auto blijkens de kennisgeving van inbeslagneming in beslag is genomen, omdat verdachte verklaarde dat de auto van hem was, hij geen inkomen heeft en niet ingeschreven kon worden in Nederland. In een proces-verbaal van bevindingen is voorts nog aangegeven dat het de politie ambtshalve bekend is dat klager zich in het criminele circuit bevindt. De inbeslaggenomen auto betreft een BMW uit 2004, die uiteindelijk is vervreemd voor een bedrag van € 8.799,=.
De rechtbank is van oordeel dat, mede in het licht van de (relatief) beperkte waarde van de auto, het enkele feit dat klager zich volgens de politie in het criminele circuit bevindt en dat hij tegenover de politie heeft verklaard dat hij niet ingeschreven kan worden in Nederland en geen inkomen heeft, onvoldoende is voor een verdenking van witwassen ten aanzien van de auto. De inbeslagneming is daarom onrechtmatig. De rechtbank is van oordeel dat deze onrechtmatigheid tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. Hierbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat klager blijkens zijn strafblad niet eerder wegens misdrijven is veroordeeld en in zijn verhoor bij de politie heeft aangegeven wel over inkomsten te beschikken, namelijk winsten uit het casino. De rechtbank zal het klaagschrift daarom gegrond verklaren en de teruggave te gelasten van de verkregen opbrengst na vervreemde van de auto.”
3.3. Uit HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:130, NJ 2013/578 volgt dat de vraag of ten tijde van de inbeslagneming jegens de klager een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond, in het kader van een beklagprocedure dient te worden beoordeeld met het oog op beantwoording van de vraag of een belang van strafvordering aanwezig is voor het voortduren van het beslag. 3.4. Door de officier van justitie is aangevoerd dat de auto onder de klager in beslag is genomen in verband met een verdenking van de klager van witwassen. Die verdenking is gegrond op de omstandigheid dat de klager heeft verklaard eigenaar te zijn van de inbeslaggenomen auto, terwijl hij geen legale inkomsten heeft, geen legale geldstromen met betrekking tot de financiering van de auto inzichtelijk heeft gemaakt en het de politie voorts ambtshalve bekend is dat de klager zich in het criminele circuit bevindt.
3.5. Mede in aanmerking genomen dat het geldbedrag waarvoor die auto is vervreemd (nl. nabij de 9000 euro) mijns inziens toch wel noemenswaardig is voor iemand zonder enig (legaal) inkomen – welk bedrag, gezien de door de klager zelf genoemde omstandigheid dat auto’s in een relatief kort tijdsbestek veel van hun economische waarde verliezen, zeer waarschijnlijk een stuk lager zou zijn geweest dan de aanschafprijs – is het oordeel van de rechtbank dat de door de officier van justitie aangevoerde feiten en omstandigheden niet een redelijk vermoeden van schuld aan witwassen opleveren, zodat er geen belang van strafvordering aanwezig is voor handhaving het beslag, niet begrijpelijk.