ECLI:NL:PHR:2018:379

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
16/03951
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel uit Opiumwetdelicten

In deze zaak gaat het om de herziening van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat door de betrokkene is behaald uit de verkoop van verdovende middelen. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch had eerder vastgesteld dat de betrokkene een bedrag van € 81.261,40 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald en hem de verplichting opgelegd om € 73.131,40 aan de Staat te betalen. De Hoge Raad heeft in deze conclusie de berekening van het voordeel gecorrigeerd, omdat het hof een kennelijke misslag had gemaakt bij de vaststelling van de winstmarge per gram. Het hof was uitgegaan van een winstmarge van € 16,- per gram, terwijl de beoogde winstmarge € 9,50 per gram had moeten zijn. De Hoge Raad benadrukt dat een kennelijke misslag als deze zich leent voor herstel door het hof zelf.

Daarnaast is er een samenhang met andere zaken, namelijk 16/03950 en 16/03952, waarin ook conclusies zijn getrokken. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij twee middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft de vraag of het hof gebruik heeft gemaakt van een rapport dat niet alleen op de betrokkene betrekking had, maar ook op andere verdachten. De Hoge Raad concludeert dat het hof de bewijsmiddelen correct heeft geselecteerd en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet onterecht aan de betrokkene is toegeschreven.

Het tweede middel betreft de schending van de inzendtermijn voor cassatie. De Hoge Raad stelt vast dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden, wat leidt tot matiging van de opgelegde maatregel. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

Nr. 16/03951 P
Zitting: 6 februari 2018 (bij vervroeging)
Mr. D.J.C. Aben
Conclusie inzake:
[betrokkene 2]
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 25 juli 2016 het door de betrokkene behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 81.261,40 en hem de verplichting opgelegd om een bedrag van € 73.131,40 aan de Staat te betalen.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 16/03950 P en 16/03952 P. In die zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het
eerste middelvalt uiteen in twee klachten.
5. Het argument waarop de eerste klacht steunt houdt in dat het hof gebruik heeft gemaakt van een rapport waarin wordt gesproken over verdachten (meervoud), terwijl er in dit rapport ook telefoongesprekken of deals aan de berekening ten grondslag liggen die niet door deze betrokkene, maar door (een) andere betrokkene(n) moet(en) zijn gevoerd c.q. zijn gesloten.
6. Dit argument wordt echter weerlegd door ‘s hofs selectie van de gebezigde bewijsmiddelen. Daarin zijn alleen de tapgesprekken die de onderhavige betrokkene heeft gevoerd in aanmerking genomen. De bewijsmiddelen zijn dus toegespitst op deze betrokkene. Kortom, het rapport dat bij de berekening is gebruikt, maakt (inderdaad) melding van meer verdachten/veroordeelden en ziet dan ook op meer verdachten/veroordeelden, maar dat betekent niet dat het hof het totale voordeel dat door de betrokkenen tezamen is behaald in de schoenen van deze betrokkene heeft geschoven. Ter onderbouwing van mijn opvatting wijs ik erop dat in de samenhangende zaken waarvan Uw Raad ook kennis neemt aan ’s hofs berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
anderebewijsmiddelen ten grondslag zijn gelegd.
7. De tweede klacht houdt in dat bij de berekening van het voordeel uit een drugsdeal met afnemer/koper [A] niet – zoals overwogen – “
in het voordeel” van de betrokkene, doch feitelijk ten nadele van de betrokkene is uitgegaan van de verkoop van heroïne in plaats van cocaïne.
8. De steller van het middel heeft een punt. Het hof is in de hier bedoelde berekeningen (vanwege onbekendheid met de aard van het verhandelde middel) uitgegaan van heroïne in plaats van cocaïne, terwijl het hof overweegt dat zulks in het voordeel van de betrokkene zou zijn. Uit het bestreden arrest kan echter worden opgemaakt dat de winstmarge op de verkoop van een gram cocaïne is geschat op € 9,50 en die op de verkoop van een gram heroïne op € 16,-. Aangezien het hof is uitgegaan van elf telefonische afspraken waarin deze gebruiker telkens twee gram bestelde, zou, “
in het voordeel” van de betrokkene uitgaande van de lagere winstmarge, de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel met € 143,- naar beneden moeten worden bijgesteld. In zoverre slaagt de klacht. Het komt mij voor dat de Hoge Raad de betalingsverplichting om redenen van doelmatigheid ambtshalve kan corrigeren.
9. Het
tweede middelklaagt over schending van de inzendtermijn. Cassatie is ingesteld op 29 juli 2016 en blijkens een daartoe geplaatste stempel is het dossier binnengekomen ter griffie van de Hoge Raad op 19 mei 2017. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden overschreden.
10. Het middel is terecht voorgesteld. Een en ander zal moeten leiden tot matiging van de maatregel.
11. Het eerste en het tweede middel zijn (ten dele) terecht voorgesteld.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG