Conclusie
3.Bewezenverklaring en bewijsvoering
het hof begrijpt: categorie BE) is ongeldig vanaf de zevende dag na dagtekening van dit besluit.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtreding van artikel 9, lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en had een gevangenisstraf van twee weken opgelegd gekregen. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. van Schaik. De Hoge Raad behandelt de conclusie van de Advocaat-Generaal (A-G) die stelt dat de eerdere veroordeling niet automatisch betekent dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 11 december 2013 bestuurde de verdachte een motorrijtuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De A-G verwijst naar eerdere jurisprudentie en stelt dat de bewijsmiddelen onvoldoende zijn om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring. De A-G wijst erop dat de ongeldigverklaring pas ingaat na de bekendmaking aan de houder van het rijbewijs, en dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte op de hoogte was van deze bekendmaking.
De Hoge Raad concludeert dat het bewijs van het 'weten' van de ongeldigverklaring tekortschiet. De enkele vermelding van de invordering van het rijbewijs in de politiesystemen is onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring. De A-G pleit voor vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan het bewijs van het 'weten' of 'redelijkerwijs moeten weten' van de ongeldigverklaring van het rijbewijs.