ECLI:NL:PHR:2018:614
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van verdachte tegen veroordeling op basis van de Opiumwet
In deze zaak betreft het een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een veroordeling door het gerechtshof Den Haag. Het gerechtshof heeft op 18 augustus 2016 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2015 bevestigd. De verdachte was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het overtreden van de verboden zoals vermeld in artikel 3 onder B en C van deze wet. De straf bestond uit een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijk deel van 60 uren en een proeftijd van twee jaren. Een bijzondere voorwaarde was dat de verdachte moest meewerken aan diagnostiek en mogelijke behandeling bij de Forensische Polikliniek Palier.
De zaak heeft samenhang met een andere zaak, genummerd 16/05683, waarover ook een conclusie wordt getrokken. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. Hierdoor kan de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn cassatieberoep, zoals bepaald in artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de procureur-generaal is dan ook dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.