“
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zodat zijn handelen niet wederechtelijk was en verdachte dient te worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de raadsman nog aangevoerd dat - voor zover het letsel en pijn van aangever zijn ontstaan ten gevolge van het op de grond terechtkomen - dit letsel niet opzettelijk is toegebracht, zodat verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof neemt daarbij in het bijzonder de volgende - uit de bewijsmiddelen af te leiden - feiten en omstandigheden in aanmerking.
Verdachte heeft - naar zijn zeggen - al jaren last van pesterijen bij zijn woning. Op 16 augustus 2014 kwam een groep van zes à tien jongens aanfietsen. Vanuit die groep werden eieren gegooid naar de woning van verdachte. Verdachte hoorde de jongen die achteraan fietste roepen ‘Jongens fietsen, ik zie die man aankomen’, waarna verdachte op zijn fiets de achtervolging heeft ingezet en daarbij voornoemde jongen
(de latere aangever)heeft vastgegrepen. Aangever probeerde zich los te trekken en vervolgens vielen zij allebei op de grond, terwijl verdachte aangever nog steeds vast had. Volgens verdachte heeft hij zijn knie op de borst van aangever gezet en kan het zijn dat hij hem bij zijn keel heeft vastgepakt.
Aangever heeft verklaard dat hij alleen naar huis fietste toen hij een groepje jongens zag staan, en hij meerdere ploffen achter elkaar hoorde Hij zag dat de jongens hard wegfietsten. Toen aangever ook hard wegfietste, kwam er opeens een man
(het hof begrijpt: verdachte)vanachter een struikgewas tevoorschijn die tegen hem aan fietste, waardoor aangever met de fiets omviel en de man bovenop hem terechtkwam, en hem beetpakte bij zijn jas en tegen de grond drukte. Verdachte pakte aangever bij zijn keel vast en drukte met zijn knie op zijn borst.
Volgens de geneeskundige verklaring van 18 augustus 2014 heeft aangever een schaafwond op zijn rechterpols, striemen in de nek en schaafwonden op de rug opgelopen. Het vermoeden bestaat dat sprake is van een hersenschudding.
Wat betreft het verweer dat betrekking heeft op het handelen ter uitvoering van artikel 53 Sv stelt het hof het volgende voorop.
Artikel 53 Sv geeft met het oog op de waarheidsvinding een ieder de bevoegdheid bij betrapping bij het vermoedelijk plegen van een strafbaar feit op heterdaad de verdachte aan te houden. De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit verlangen dat de manier waarop wordt aangehouden, niet overdreven heftig is, en dat er geen lichtere alternatieven zijn om het beoogde doel te bereiken.
Uit de verklaring van verdachte leidt het hof af dat verdachte in de veronderstelling was dat aangever bij de groep jongeren behoorde die eieren tegen de ramen van de woning van verdachte hadden gegooid. Naar het oordeel van het hof kon aangever door verdachte worden aangemerkt als degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeide, nu hij aangever de andere jongens heeft horen aansporen om ervandoor te gaan toen er eieren tegen zijn woning waren gegooid. Verdachte wilde met het aanhouden van aangever diens identiteit achterhalen en heeft hem vastgepakt om hem aan de politie over te geven. Daartoe is hij met zijn fiets tegen aangever aangereden en heeft hij hem vastgepakt, toen die wegfietste. Zij zijn beiden op de grond gevallen. Deze val leidde bij aangever tot het hierboven genoemde letsel.
Naar het oordeel van het hof is het besluit van verdachte om aangever vast te pakken terwijl zowel hijzelf als verdachte fietste, niét proportioneel, gelet op de voorzienbare risico's op vallen en het daardoor ontstaan van lichamelijk letsel die een dergelijke wijze van aanhouden met zich meebrengt. Die risico's staan naar het oordeel van het hof niet in verhouding tot de ernst van het feit ten aanzien waarvan verdenking was gerezen.
Om die reden is naar het oordeel van het hof geen sprake van een rechtmatige aanhouding en is de handelwijze van verdachte wederrechtelijk.
Wat betreft het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte geen opzet zou hebben gehad op het toebrengen van lichamelijk letsel overweegt het hof nog als volgt.
Door het vastpakken van aangever, die op dat moment in volle vaart wegfietste, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het voorzienbare gevolg dat aangever ten val zou komen en pijn en/of letsel op zou lopen. Verdachte had voorwaardelijk opzet op de mishandeling.”