ECLI:NL:PHR:2018:676

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
16/06196
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van openlijk in vereniging geweld plegen door onvoldoende bewijs van samenwerking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2018 uitspraak gedaan over de bewezenverklaring van openlijk in vereniging geweld plegen, zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld voor het met kracht bij de keel grijpen van een persoon op 14 september 2014 te Tilburg. Het hof had de eerdere veroordeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad stelde vast dat uit de bewijsvoering niet kon worden afgeleid dat de verdachte het geweld 'in vereniging' had gepleegd, aangezien er geen bewijs was dat een andere persoon een significante bijdrage aan het geweld had geleverd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het hof voor een nieuwe behandeling. De conclusie van de advocaat-generaal was dat de bewezenverklaring niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat de betrokkenheid van meer dan één rechtssubject niet was aangetoond. De zaak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de kwalificatie van geweldpleging 'in vereniging'.

Conclusie

Nr. 16/06196
Zitting: 15 mei 2018
(bij vervroeging)
Mr. D.J.C. Aben
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 16 december 2016 het jegens de verdachte gewezen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 december 2014 bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de strafmotivering en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Aldus is de verdachte wegens
“openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met aftrek als bedoeld in art. 27 en 27a Sr. Voorts is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 150,00 en is de verdachte in zoverre een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, subsidiair drie dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mrs. J.S. Nan en R. de Bree, beiden advocaat te 's-Gravenhage, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte de door hem begane handeling(en) heeft gepleegd in vereniging, althans dat de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging niet toereikend is gemotiveerd.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“verdachte op 14 september 2014 te Tilburg openlijk, Louis Bouwmeesterplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [betrokkene 1] welk geweld bestond uit:
- het met kracht bij de keel grijpen van [betrokkene 1].”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
3.1.1 het ambtsedig proces-verbaal van aangifte opgenomen op pagina 33 e.v. in het eind- proces-verbaal nummer PL2000-2014212940 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, voor zover inhoudende:
Ik liep naar achteren en ineens voelde ik dat de man mij ontzettend hard bij mijn keel greep. De man heeft echt met kracht geknepen.
3.1.2 het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] opgenomen op pagina 35 e.v. in het eind-proces-verbaal nummer PL2000-2014212940 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, voor zover inhoudende:
Vandaag, zondag 14 september 2014 omstreeks 15.55 wilden mijn vriend [betrokkene 1] en ik boodschappen gaan doen. We kwamen vanonder de galerij van de Schouwburg Promenade gelopen aan de zijde van het Louis Bouwmeesterplein. Tijdens het oversteken kruisten we een man en een vrouw. Toen zag ik dat de man [betrokkene 1] bij zijn keel pakte.
3.1.3 het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] opgenomen op pagina 37 e.v. in het eind-proces-verbaal nummer PL2000-2014212940 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, voor zover inhoudende:
Ik ben getuige geweest van een conflict, Dit was op zondag 14 september 2014 omstreeks 15:50 uur, achter de Schouwburgring. De man met het blauwe shirt greep de man met de bril bij zijn kil [keel].
3.1.4 het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] opgenomen op pagina 41 e.v. in het eind-proces-verbaal nummer PL2000-2014212940 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, voor zover inhoudende:
Ik ben getuige geweest van een vechtpartij aan het Louis Bouvvmeesterplein te Tilburg op 14 september 2014 omstreeks I5:30 uur. Ik zag dat de man mijn broer bij zijn keel greep.”
6. In het proces-verbaal van de terechtzitting c.q. de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 december 2014 heeft de politierechter onder het kopje
“De bewijsoverwegingen”voorts het volgende overwogen:
“Het is een naar gebeuren geweest op 14 september 2014. Twee groepjes komen elkaar tegen op straat en blijkbaar is het trottoir niet breed genoeg. De getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2] verklaren dat een man in een blauw shirt aangever bij de keel pakt. Verdachte beroept zich op noodweer omdat de aangever als eerst zou hebben getrapt. Als iemand heel agressief naar je toe komt kun je ook weglopen, dus het verweer op noodweer wordt door de politierechter verworpen.”
7. Ik merk allereerst op dat in cassatie niet wordt geklaagd over de door het hof van de politierechter overgenomen vaststelling dat de man in het blauwe shirt de verdachte is en dat het derhalve de verdachte is die het slachtoffer bij de keel heeft gegrepen. In de toelichting hebben de stellers van het middel echter betoogd dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte het geweld openlijk ‘in vereniging’ heeft gepleegd. Er is geen ander met wie de verdachte zodanig heeft samengewerkt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, aldus de stellers van het middel.
8. De tenlastelegging is toegesneden op artikel 141 Sr. Daarom moeten de in de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘in vereniging’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel. Blijkens de wetsgeschiedenis is van ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het (mede door anderen gepleegde) geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. [1]
9. Art. 141 Sr vergt de betrokkenheid van meer dan één rechtssubject. [2] Uit de door het hof overgenomen nadere bewijsoverweging en de gebezigde bewijsmiddelen kan nog wel worden afgeleid dat de verdachte niet alleen was maar samen met een vrouw (hierna: de betrokkene) kennelijk een groepje vormde (bewijsmiddel 2). Dat deze betrokkene ook maar enige bijdrage, laat staan een ‘voldoende significante’ of ‘wezenlijke’ bijdrage heeft geleverd aan het geweld, kan echter niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Immers, op geen enkele wijze blijkt welke rol de betrokkene bij het gebeuren heeft gespeeld. Nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte ‘tezamen en in vereniging met een ander’ geweld heeft gepleegd, is de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
10. Het middel is terecht voorgesteld.
11. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Wet van 25 april 2000,
2.J. de Hullu,