In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2018 uitspraak gedaan over de bewezenverklaring van openlijk in vereniging geweld plegen, zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld voor het met kracht bij de keel grijpen van een persoon op 14 september 2014 te Tilburg. Het hof had de eerdere veroordeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad stelde vast dat uit de bewijsvoering niet kon worden afgeleid dat de verdachte het geweld 'in vereniging' had gepleegd, aangezien er geen bewijs was dat een andere persoon een significante bijdrage aan het geweld had geleverd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het hof voor een nieuwe behandeling. De conclusie van de advocaat-generaal was dat de bewezenverklaring niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat de betrokkenheid van meer dan één rechtssubject niet was aangetoond. De zaak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de kwalificatie van geweldpleging 'in vereniging'.