Conclusie
3.Het beklag en het oordeel van de rechtbank daarover
Overwegingen
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of hennepzaden onder het bereik van artikel 11a van de Opiumwet kunnen vallen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 8 augustus 2017 het klaagschrift van de klager, die de teruggave van in beslag genomen hennepzaden vroeg, ongegrond verklaard. De klager was verdacht van betrokkenheid bij het telen van hennep en had een aantal hennepzaden in zijn bezit. De klager voerde aan dat deze zaden niet vatbaar zijn voor inbeslagneming, omdat zij niet kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. De rechtbank oordeelde echter dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de zaden bestemd waren voor grootschalige hennepteelt.
De Advocaat-Generaal (AG) concludeerde dat de vraag bevestigend moet worden beantwoord en dat de Hoge Raad het cassatieberoep dient te verwerpen. De AG stelde dat hennepzaden, hoewel ze op lijst II van de Opiumwet zijn uitgezonderd, onder bepaalde omstandigheden wel degelijk onder de reikwijdte van de Opiumwet kunnen vallen, vooral als ze bestemd zijn voor illegale hennepteelt. De AG wees erop dat de wetgever met de invoering van artikel 11a Opiumwet specifiek het faciliteren van hennepteelt strafbaar heeft gesteld. De AG concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat de hennepzaden verbeurd verklaard moeten worden, gezien de hoeveelheid zaden en de andere in beslag genomen goederen die gerelateerd zijn aan hennepteelt.
De conclusie van de AG strekt tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij de rechtbank in haar oordeel voldoende gemotiveerd heeft dat het voortduren van het beslag op de hennepzaden gerechtvaardigd is.