ECLI:NL:PHR:2018:977
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken middelen
In deze zaak betreft het een cassatieberoep van een verdachte die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2016 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden wegens diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte had zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft door middel van braak en inklimming, en er was sprake van een eerdere veroordeling die nog geen vijf jaar geleden in kracht van gewijsde was gegaan. De zaak heeft samenhang met de zaken 17/01479 en 16/02519, waarin ook conclusies zijn getrokken.
De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. De aanzegging zoals bedoeld in artikel 435, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is geldig betekend, maar de verdachte heeft niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend. Hierdoor is niet voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, Sv, wat betekent dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep, omdat de noodzakelijke middelen niet zijn ingediend. Dit besluit is genomen op 12 juni 2018, en de uitspraak is gedaan in het kader van de procedure met nummer 16/01310.