ECLI:NL:PHR:2018:981

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
16/06255
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek door ontbreken pleitnota in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 december 2016 het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland heeft bevestigd. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden wegens oplichting en flessentrekkerij. Het cassatieberoep is ingesteld omdat de pleitnota die door de raadsman tijdens de zitting in hoger beroep op 30 november 2016 is overgelegd, niet meer bij de stukken aanwezig is. Dit heeft geleid tot de vraag of het ontbreken van deze pleitnota kan leiden tot de nietigheid van het onderzoek en de daaropvolgende uitspraak.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het ontbreken van de pleitnota in dit geval onherstelbaar is, waardoor niet kan worden nagegaan of er in hoger beroep andere verweren zijn gevoerd dan in eerste aanleg. Dit verzuim is in strijd met de behoorlijke procesorde en leidt tot de nietigheid van het onderzoek. De Hoge Raad heeft daarom de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De conclusie van de procureur-generaal is dat het middel van cassatie terecht is voorgesteld, aangezien het ontbreken van de pleitnota in hoger beroep een fundamenteel probleem vormt voor de rechtsgang. De zaak zal opnieuw worden berecht, zodat de verdediging in staat is om haar standpunten adequaat naar voren te brengen.

Conclusie

Nr. 16/06255
Zitting: 12 juni 2018
Mr. D.J.C. Aben
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 14 december 2016 het vonnis van 26 februari 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, bevestigd met aanvulling van gronden. Bij dat vonnis was de verdachte wegens kort gezegd tweemaal oplichting en tweemaal flessentrekkerij veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en was beslist over de vordering van de benadeelde partij als in het vonnis vermeld.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2016 nietig is, aangezien de door de raadsman bij die gelegenheid aan het hof overgelegde pleitnota zich niet (meer) bij de stukken bevindt.
3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2016 is aldaar door de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van zijn pleitnota die door hem aan het hof is overgelegd.
3.2. De in dit proces-verbaal vermelde pleitnota ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Overeenkomstig het procesreglement heeft de raadsman van de verdachte bij faxbericht van 6 juli 2017 tijdig aan de rolraadsheer verzocht alsnog in het bezit te worden gesteld van een afschrift van deze pleitnota. Desgevraagd is namens de voorzitter van het hof bij brief van 27 juli 2017 de Hoge Raad bericht dat deze pleitnota niet op het hof is achtergebleven.
3.3. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat in gevallen als het onderhavige, waarin een pleitnota in het ongerede is geraakt ten gevolge waarvan niet valt na te gaan of ter terechtzitting (meer) verweren zijn gevoerd of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht en dit verzuim blijkens bij het hof ingewonnen informatie onherstelbaar is, dit zozeer in strijd wordt geacht met de behoorlijke procesorde dat het de nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt. [1]
3.4. In het kader hiervan wijs ik erop dat uit de bestreden uitspraak volgt dat in hoger beroep geen andere verweren zijn aangevoerd dan in eerste aanleg. Deze uitspraak houdt hieromtrent in:
"(…)
De verdediging heeft ter terechtzitting bij het hof in hoger beroep geen andere verweren aangevoerd dan in de eerste aanleg.
(…)"
3.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 februari 2015 houdt – voor zover van belang – in:
"
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging, laatstgenoemde overeenkomstig de inhoud van een door hem overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd.
(…)"
3.6. Ook aan dit proces-verbaal is niet gehecht een pleitnota. Bij de stukken van het geding bevindt zich echter wel een document vermoedelijk inhoudende pleitaantekeningen betreffende onderhavige zaak van de verdachte. Dit document vermeldt op de eerste pagina bovenaan enkel "
[verdachte]" en "
parketnummer 18/730187-13" en houdt in een betoog strekkende tot vrijspraak van de heer Nsangi. Nu dit document geen datum of gerecht inhoudt volgt hieruit niet ondubbelzinnig op welk onderzoek ter terechtzitting (eerste aanleg of hoger beroep) deze pleitaantekeningen betrekking hebben. [2]
3.7. Desalniettemin kan gezien het voorgaande worden bepleit dat, ook indien ervan wordt uitgegaan dat het hiervoor onder 3.6 genoemde document inhoudende pleitaantekeningen niet de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota betreft maar de pleitnota die is overgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, toch aan de hand van dit document zou kunnen worden afgeleid wat in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd. Het is dus maar de vraag of in dit specifieke geval door het ontbreken van de pleitnota in hoger beroep het gevolg intreedt wat de Hoge Raad zozeer in strijd acht met de behoorlijke procesorde, te weten dat niet valt na te gaan of ter terechtzitting (meer) verweren zijn gevoerd of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht.
3.8. Dit alles in overweging genomen meen ik dat de zaak toch niet in stand kan blijven. Nu het onder 3.6 genoemde document niet fysiek is gehecht aan een van de processen-verbaal ter terechtzitting en ook niet ondubbelzinnig valt af te leiden of dit document op een terechtzitting betrekking heeft en zo ja welke, bijvoorbeeld door een zittingsdatum of gerechtelijke instantie in de aanhef dan wel door een aantekening van de griffier op dit document, valt niet met zekerheid vast te stellen dat dit document op een van de terechtzittingen is overgelegd. Derhalve doet zich de situatie voor dat niet valt na te gaan of ter terechtzitting (meer) verweren zijn gevoerd of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht, welk verzuim nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
3.9. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. onder meer HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX8142.
2.Een kopie van deze pleitaantekeningen heb ik alsnog toegezonden aan de raadsman in cassatie en hem in de gelegenheid gesteld desgewenst hierop te reageren. Een reactie is bij de griffie van de Hoge Raad niet ingekomen.