1.5De hoogst toelaatbare belasting van de vloeren van het gehuurde bedraagt 2,5 kN/m2.
3. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, (…), d.d. 17 november 2016, inhoudende:
als verklaring van getuige [betrokkene 2](...):
Ik ben eigenaar van pizzeria [A] . In augustus van dit jaar kwam ik terug van vakantie. Toen ik bij mijn huis/bedrijf aan de [a-straat] kwam viel mij op dat de ramen van het pand naast mij helemaal afgeplakt waren. Het pand naast mij betreft [a-straat 1] .
De ramen waren afgeplakt met kranten en zwart plastic.
De week daarna zag ik op een ochtend een bestelauto/bus voor het pand staan.
Ik zag dat twee mannen diverse goederen naar binnen brachten. Dit waren houten planken en bloempotten. Weer een tijdje later zag ik dat ook de ramen van de kelder afgeplakt waren.
Ik had meteen het idee dat er iets niet klopte. Verder komen er vaak vreemde figuren bij het pand.
4. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, (…), d.d. 8 maart 2017, inhoudende:
als verklaring van verdachte(...):
V=vraag
A=Antwoord
O=Opmerking
O: Op 17 november 2016 is er op het adres [a-straat 1] A te Leeuwarden een hennepkwekerij in aanbouw aangetroffen. Er is verklaard dat u op dat moment het perceel huurde.
V: Was u huurder van de locatie waar de hennepkwekerij in aanbouw werd aangetroffen?
A: Ja.
V: Wie heeft de houtenlatten met armaturen in het perceel gehangen?
A: Dat heb ik gedaan.
V: Wie is er verantwoordelijk voor alle spullen in de ruimte die je ziet op de foto?
A: Dat zijn mijn spullen.
V: Waar heb je die spullen gekocht?
A: Dat heb ik via marktplaats gekocht. De persoon van wie ik het gekocht heb heeft het ook bij mij gebracht.
5. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting van de Politierechter d.d. 28 augustus 2017, inhoudende:
Het klopt dat er op 17 november 2016 in het pand [a-straat 1] in Leeuwarden spullen zijn aangetroffen. Het gaat om spullen die bestemd zijn voor hennepkwekerijen.’
6. HHet hof heeft in het bestreden arrest een bewijsververweer als volgt samengevat en verworpen:
‘Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de aangetroffen goederen voorhanden heeft gehad met het oog op beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep dan wel voor de grootschalige teelt van hennep.
De omstandigheid dat de goederen voor zover verdachte bekend afkomstig waren van een growshop (en geschikt waren voor het kweken van hennep) betekent niet dat verdachte ze ook met dit doel (gebruik voor een hennepkwekerij) heeft aangeschaft. Verdachte wilde de goederen alleen maar doorverkopen.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat er inderdaad spullen zijn aangetroffen in het pand aan de [a-straat] te Leeuwarden en dat het gaat om spullen die bestemd zijn voor het inrichten van hennepkwekerijen. Volgens verdachte waren de goederen afkomstig uit een faillissement van een growshop en wist hij niet dat het verhandelen van deze goederen strafbaar is.
Gelet op de verklaring van verdachte over de herkomst van de goederen, het aantal bij verdachte inbeslaggenomen goederen en met name de combinatie van deze goederen (allemaal goederen die gebruikt worden / nodig zijn bij het inrichten van een hennepkwekerij), concludeert het hof dat verdachte wist dat de goederen bestemd waren voor (grootschalige) hennepteelt. Alle in de tenlastelegging genoemde goederen zijn aangetroffen in een door verdachte gehuurd pand. Verdachte wist dat het voorhanden hebben van deze partij goederen een strafbaar feit op grond van de Opiumwet
(BFK: oplevert). Of verdachte deze partij goederen voorhanden had met het doel een (eigen) hennepkwekerij op te zetten, dan wel om de goederen door te verkopen aan een ander, doet overigens - gelet op de tekst van artikel 11a van de Opiumwet - niet ter zake.
Het hof verwerpt het verweer.’
7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de bewijsmiddelen niets inhouden ‘waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de voorwerpen bestemd waren tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en / of vijfde lid, van de Opiumwet.’ En dat uit ’s hofs overweging ‘niets concreets ten aanzien van de bestemming (‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zoals bedoeld in artikel 11, derde lid, Opiumwet)’ blijkt. En dat daar tegenover staat dat de verdachte ‘heeft aangegeven dat hij de goederen wilde verkopen en dat hij met het oog daarop bezig was van het pand een soort ‘showroom’ te maken. Iedere thuiskweker zou – zolang de voorraad strekte – bij hem materialen kunnen kopen voor de inrichting van een hennepkwekerij.’ Daarmee zou niet vaststaan dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep. Voor zover het oordeel van het hof impliceert ‘dat iedere hennepkweker zich bezighoudt met beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep’, zou dat oordeel blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het oordeel van het hof er op neer komt ‘dat de materialen die bij verzoeker werden aangetroffen, louter bestemd waren voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep’, zou dat oordeel onbegrijpelijk zijn.
8. De tenlastelegging is toegesneden op art. 11a Opiumwet. Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip ‘bestemd tot’ moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
9. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
Art. 11, derde en vijfde lid, Opiumwet:
‘3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
‘5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.’
Art. 11a Opiumwet:
‘Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.’
Art. 1, tweede lid, Opiumwetbesluit:
‘De hoeveelheid middelen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de wet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II.’
10. De Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wet van 12 november 2014 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt (
Stb.2014, 444), houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
‘Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. Voorop gesteld wordt dat dezelfde bestanddelen in artikel 10a van de Opiumwet zijn opgenomen zonder dat dit tot vragen heeft geleid, terwijl het daarbij evenzeer kan gaan om personen die (ogenschijnlijk) onderdeel uitmaken van het reguliere bedrijfsleven. Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht. Bij de producten die door een growshop verkocht worden, is er doorgaans geen sprake van twijfel over de bestemming ervan. Dit wordt door de leden van diverse fracties ook onderkend. Daarentegen zal de verkoop van alledaagse voorwerpen in een bouwmarkt of tuincentrum niet snel onder de voorgestelde strafbaarstelling gebracht kunnen worden. Daarvoor is immers nodig dat ten aanzien van concrete transacties tevens bewezen wordt dat bij de verkoper sprake was van een criminele intentie in de zin van wetenschap of de aanwezigheid van een ernstige reden om te vermoeden dat de verkochte goederen bestemd waren voor de illegale hennepteelt, hetgeen de verdachte er niet van heeft weerhouden om van de gedragingen af te zien. (...) De wet noemt in artikel 11, derde lid, beroeps- of bedrijfsmatige teelt en in het vijfde lid teelt van grote hoeveelheden. Het nieuwe artikel 11a laat er geen twijfel over bestaan dat de daarin opgenomen strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen alleen op deze vormen van teelt ziet. (...)
De leden van de VVD-fractie vroegen of het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2011 (LJN:BP1275) dat betrekking had op de teelt van vijf planten aanleiding geeft om het gedoogbeleid inzake vijf planten te wijzigen. Graag reageren wij op deze vraag als volgt. Op 1 juli 2011 is de gewijzigde Aanwijzing Opiumwet (Staatscourant 2011, nr. 11 134 van 27 juni 2011) in werking getreden. Onderdeel van de daarin doorgevoerde wijzigingen vormt een aanscherping van het beleid inzake beroeps- of bedrijfsmatige teelt, die mede door het voornoemde arrest werd ingegeven. De aanwijzing vermeldt in paragraaf 3.2.1, voor zover hier van belang, dat voor de beoordeling van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van teelt wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder de teelt plaatsvindt. Bij het aantreffen van een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt in het algemeen aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Echter, het aantal planten is niet de doorslaggevende factor voor het bepalen van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de teelt. Ook teelt van vijf planten of minder kan worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Dit geldt in situaties waarin aan twee of meer indicatoren voor professionele teelt, zoals opgenomen in een bijlage van de Aanwijzing, is voldaan en indien er sprake is van teelt voor geldelijk gewin.’
11. In een later stadium van de parlementaire behandeling heeft de minister van Veiligheid en Justitie op de vraag of kleine telers kunnen worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige telers het volgende geantwoord:
‘Op grond van de Aanwijzingen van het Openbaar Ministerie werd er van uitgegaan dat er bij een persoon die niet meer dan vijf planten heeft, geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, laat staan teelt van grote hoeveelheden. Echter, gebleken is dat er wiet geteeld werd met een zeer geringe hoeveelheid planten van gigantische omvang en onder omstandigheden die wel degelijk een bedrijfs-/beroepsmatig karakter hadden en ook leidden tot grotere opbrengsten. Daarop is de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie per 1 januari 2012 (Stc. 2011, 22936) zodanig aangepast, dat dergelijke telers onder de strafbaarstellingen van artikel 11, derde en/of vijfde lid vallen. Ik verwijs voor de details naar punt 3.2.1 van de Aanwijzing.’
12. In de Aanwijzing Opiumwet die met ingang van 1 januari 2012 van kracht was, stond in par. 3.2.1 (‘
Teelt van hennep (of de cannabis plant)’) het volgende:
‘Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
− De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
− Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand.
− De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
− Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
− Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.’
13. De Aanwijzing Opiumwet die sinds 1 maart 2015 van kracht is, houdt voor zover relevant het volgende in:
‘
3.2.1. Teelt van hennep (of de cannabis plant)Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
(…)
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
‒ De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
− De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
− Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.