ECLI:NL:PHR:2019:1191

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
18/04397
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen ontnemingsmaatregel wegens niet indienen van middelen van cassatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 29 juni 2017 een arrest gewezen waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is vastgesteld op een bedrag van € 22.653,34. De betrokkene is vervolgens verplicht gesteld om een bedrag van € 20.388,00 aan de staat te betalen ter ontneming van dat voordeel. De zaak is aanhangig gemaakt bij de Hoge Raad, waar het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Echter, er is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend door een raadsman binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, conform artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.C. Aben, heeft in deze conclusie aangegeven dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen, wat betekent dat de eerdere beslissing van het gerechtshof in stand blijft. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, te weten 17/03612 en 18/04399, waarin ook conclusies zijn getrokken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/04397 P
Zitting19 november 2019

CONCLUSIE

D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de betrokkene.
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 29 juni 2017 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 22.653,34 en aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 20.388,00 aan de staat.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 17/03612 en 18/04399. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.
4. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG