ECLI:NL:PHR:2019:1191
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen ontnemingsmaatregel wegens niet indienen van middelen van cassatie
In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 29 juni 2017 een arrest gewezen waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is vastgesteld op een bedrag van € 22.653,34. De betrokkene is vervolgens verplicht gesteld om een bedrag van € 20.388,00 aan de staat te betalen ter ontneming van dat voordeel. De zaak is aanhangig gemaakt bij de Hoge Raad, waar het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Echter, er is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend door een raadsman binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, conform artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.C. Aben, heeft in deze conclusie aangegeven dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen, wat betekent dat de eerdere beslissing van het gerechtshof in stand blijft. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, te weten 17/03612 en 18/04399, waarin ook conclusies zijn getrokken.