ECLI:NL:PHR:2019:1317
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep inzake teruggave vaarbewijs na invordering wegens varen onder invloed
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door een klager wiens vaarbewijs was ingevorderd wegens verdenking van varen onder invloed. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 29 januari 2019 het klaagschrift van de klager, dat was ingediend op basis van artikel 35a lid 4 van de Scheepvaartverkeerswet, ongegrond verklaard. De klager had beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, concludeert dat de klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep. Dit is gebaseerd op het feit dat het vaarbewijs op 14 mei 2019 door de officier van justitie aan de klager is teruggegeven, omdat het onderzoek naar de strafzaak niet binnen de gestelde termijn van 26 weken na de invordering was aangevangen. De conclusie van de AG is dat de klager niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn cassatieberoep, aangezien er geen inhouding van het vaarbewijs meer is en een eventuele vernietiging van de eerdere beschikking geen invloed meer zou hebben op de rechtspositie van de klager. De AG wijst er ook op dat er een administratieve fout is gemaakt in de beschikking, waarin abusievelijk werd verwezen naar een klaagschrift op basis van artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het hier om de Scheepvaartverkeerswet gaat.