ECLI:NL:PHR:2019:1317

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
19/01290
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep inzake teruggave vaarbewijs na invordering wegens varen onder invloed

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door een klager wiens vaarbewijs was ingevorderd wegens verdenking van varen onder invloed. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 29 januari 2019 het klaagschrift van de klager, dat was ingediend op basis van artikel 35a lid 4 van de Scheepvaartverkeerswet, ongegrond verklaard. De klager had beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, concludeert dat de klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep. Dit is gebaseerd op het feit dat het vaarbewijs op 14 mei 2019 door de officier van justitie aan de klager is teruggegeven, omdat het onderzoek naar de strafzaak niet binnen de gestelde termijn van 26 weken na de invordering was aangevangen. De conclusie van de AG is dat de klager niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn cassatieberoep, aangezien er geen inhouding van het vaarbewijs meer is en een eventuele vernietiging van de eerdere beschikking geen invloed meer zou hebben op de rechtspositie van de klager. De AG wijst er ook op dat er een administratieve fout is gemaakt in de beschikking, waarin abusievelijk werd verwezen naar een klaagschrift op basis van artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het hier om de Scheepvaartverkeerswet gaat.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/01290 B
Zitting17 december 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de klager.
1. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, heeft bij beschikking van 29 januari 2019 het klaagschrift van de klager ex art. 35a lid 4 Scheepvaartverkeerswet [1] , strekkende tot teruggave van zijn ingevorderde en door het openbaar ministerie ingehouden vaarbewijs, ongegrond verklaard.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

3.Ontvankelijkheid van het beroep

3.1.
Ambtshalve wijs ik op het volgende. Van de klager is op 9 november 2018 het vaarbewijs ingevorderd wegens verdenking van varen onder invloed. In het aan de Hoge Raad toegezonden dossier bevindt zich de ‘Handmatige beslissing inhouding’ van de officier van justitie waaruit volgt dat het vaarbewijs van de klager op 19 november 2018 voor de periode van twaalf maanden werd ingehouden, onder vermelding van “Inhouden uiterlijk tot: 4 november 2019”. Uit namens mij bij het Arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant en de CVOM ingewonnen inlichtingen is gebleken dat de strafzaak tot op heden geen aanvang heeft genomen. Ook is uit de ingewonnen informatie gebleken dat het vaarbewijs op 14 mei 2019 per post is geretourneerd aan de klager. Deze teruggave vindt zijn grondslag in art. 35a lid 3 sub c Scheepvaartverkeerswet. Daarin is bepaald dat de officier van justitie het vaarbewijs onverwijld teruggeeft aan de houder indien het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen 26 weken na de dag van invordering is aangevangen.
3.2.
Een en ander brengt mee dat de klager geen belang meer heeft bij zijn cassatieberoep. Van inhouding van het vaarbewijs op grond van art. 35a lid 2 Scheepvaartverkeerswet is immers geen sprake meer. Een eventuele vernietiging van de bestreden beschikking kan daardoor geen verandering brengen in de rechtspositie van de klager met betrekking tot het vaarbewijs.

4.Conclusie

4.1.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van de klager in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De beschikking vermeldt abusievelijk dat het om een klaagschrift gaat ex art. 164 lid 8 WVW 1994 (de equivalent maar dan ten aanzien van beklag tegen invordering en inhouding van een rijbewijs).