ECLI:NL:PHR:2019:1400

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
19/00365
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in cassatie wegens het niet indienen van middelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 geconcludeerd over het cassatieberoep van de verdachte, die niet in zijn beroep kon worden ontvangen. De verdachte was veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 november 2018 voor verschillende misdrijven, waaronder deelname aan een criminele organisatie en diefstal door middel van braak. De aanzegging van het cassatieberoep was op 29 maart 2019 rechtsgeldig betekend aan de verdachte, die op dat moment op zijn BRP-adres stond ingeschreven. De verdachte heeft echter geen schriftuur ingediend met middelen van cassatie binnen de wettelijk gestelde termijn. Hierdoor is het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet nageleefd. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. De zaak is samenhangend met andere strafzaken tegen medeverdachten, waarover ook conclusies zijn getrokken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/00365
Zitting19 november 2019

CONCLUSIE

F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 27 november 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, in de zaak met parketnummer 05-860821-13 veroordeeld wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 3, 7 en 8, telkens opleverende “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft (en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht) door middel van braak”, 5 en 6, telkens opleverende “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming” en 9. “medeplegen van witwassen”. In de zaak met parketnummer 05-740115-13 is de verdachte veroordeeld wegens 1, 6 en 7, telkens opleverende “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 3 en 5, telkens opleverende “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming”. Het hof heeft aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 31 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en ten aanzien van drie vorderingen van benadeelde partijen en aan de verdachte dienovereenkomstig schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
De zaak hangt samen met de straf- en ontnemingszaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] (18/05113 en 18/05141) en de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 2] (18/05183), waarin ik vandaag ook concludeer.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Er is geen schriftuur ingediend.
4. Op 29 maart 2019 is de aanzegging uitgereikt aan een huisgenoot van de verdachte op zijn BRP-adres ([a-straat 1] in [plaats]), waarbij is voldaan aan de BRP-controle. [1] Het in de cassatieakte vermelde adres van de verdachte komt overeen met zijn BRP-adres. Op 4 april 2019 is voorts mededeling van de betekening gedaan aan de raadsman van de verdachte (mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam). [2] Aldus is de aanzegging overeenkomstig art. 588, eerste lid, onder b, sub 1º, Sv, in verbinding met art. 588, derde lid, onder a, Sv, rechtsgeldig betekend.
5. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv niet in acht genomen, zodat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt tot de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Uit de aan de aanzegging gehechte ID-staat SKDB betreffende de verdachte van 4 april 2019 volgt dat de verdachte op de dag van de uitreiking van de aanzegging op dat adres stond ingeschreven in de BRP. Deze houdt immers in dat de verdachte niet was gedetineerd en dat hij met ingang van 26 mei 2015 stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [plaats].
2.Uit de stukken van het geding blijkt dat mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, zich in cassatie als advocaat van de verdachte heeft gesteld. Deze stelbrief is op 18 januari 2019 bij de Hoge Raad binnengekomen.