ECLI:NL:PHR:2019:1402

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
18/05183
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatieberoep wegens niet indienen middelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. De verdachte had niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend, waardoor het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in acht is genomen. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen.

De verdachte was eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor verschillende misdrijven, waaronder deelname aan een criminele organisatie en diefstal door twee of meer verenigde personen. De zaak was samenhangend met andere strafzaken tegen medeverdachten, waarbij ook conclusies zijn getrokken. De aanzegging van de betekening van het cassatieberoep aan de verdachte vond plaats op 29 maart 2019, en de raadsman van de verdachte werd op 4 april 2019 op de hoogte gesteld van deze betekening.

De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep, aangezien er geen middelen zijn ingediend. Dit benadrukt het belang van het tijdig indienen van cassatiemiddelen om ontvankelijkheid in het beroep te waarborgen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/05183
Zitting19 november 2019

CONCLUSIE

F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 27 november 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 3, 7, 10, 13, 14 en 15, telkens opleverende “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, 5, 6, 9, 12, telkens opleverende “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming”, 19. “medeplegen van witwassen” en 20. “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en ten aanzien van drie vorderingen van benadeelde partijen en dienovereenkomstig schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
De zaak hangt samen met de straf- en ontnemingszaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] (18/05113 en 18/05141) en de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 3] (19/00365), waarin ik vandaag ook concludeer.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Er is geen schriftuur ingediend.
De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is op 29 maart 2019 in persoon aan de verdachte betekend. Op 4 april 2019 is voorts mededeling van de betekening gedaan aan de raadsman van de verdachte (mr. S.F.W. van ’t Hullenaar). [1]
5. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv niet in acht genomen, zodat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Uit de stukken van het geding blijkt dat mr. S.F.W. van ’t Hullenaar, advocaat te Arnhem, zich in cassatie als advocaat van de verdachte heeft gesteld. Deze stelbrief is op 11 december 2018 bij de Hoge Raad binnengekomen.