ECLI:NL:PHR:2019:1402
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatieberoep wegens niet indienen middelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. De verdachte had niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend, waardoor het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in acht is genomen. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen.
De verdachte was eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor verschillende misdrijven, waaronder deelname aan een criminele organisatie en diefstal door twee of meer verenigde personen. De zaak was samenhangend met andere strafzaken tegen medeverdachten, waarbij ook conclusies zijn getrokken. De aanzegging van de betekening van het cassatieberoep aan de verdachte vond plaats op 29 maart 2019, en de raadsman van de verdachte werd op 4 april 2019 op de hoogte gesteld van deze betekening.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep, aangezien er geen middelen zijn ingediend. Dit benadrukt het belang van het tijdig indienen van cassatiemiddelen om ontvankelijkheid in het beroep te waarborgen.