“
Oplichting en/of verduistering Rabobank en ABN-Amrobank
Rabobank 11 mei 2009 (aangifte 5)
Op 11 mei 2009 nam [medeverdachte 7] samen met [betrokkene 10] via het concept Direct Beleggen van de Rabobank een optiepositie in, middels een computer in de woning van [medeverdachte 7] te [plaats] , waarbij de beleggingsrekening van [betrokkene 10] bij de Rabobank werd gebruikt.
Deze optiepositie betrof een zogeheten combinatieorder AEX indexopties, opgebouwd uit verschillende kleinere orders. Die order bestond uit het enerzijds zichzelf verschaffen van een recht, waarvoor de klant van de beleggingsrekening geld moest betalen, en anderzijds het aangaan van een verplichting (ook wel het schrijven van een optie) waarvoor de klant geld ontving. De financiële toetsing van deze positie vond plaats op basis van het (geringe) verschil tussen het te betalen en het te ontvangen bedrag, ook wel ‘agio’ genaamd, aangevuld met de eventueel verschuldigde ‘margin’, zijnde de dekking die de rekeninghouder ter zekerheid van de bank moet bieden voor het toekomstige voldoen aan de verplichtingen (van de klant) volgende uit de optiepositie.
Deze transacties bleken door een later vastgestelde ‘bug’ in de systemen te kunnen worden uitgevoerd zonder de zogenaamde margin-verplichtingen in aanmerking te nemen.
In de nacht van 11 op 12 mei 2009 wordt door de Rabobank de optiepositie administratief afgewikkeld, inhoudende dat de uit de optiepositie voortvloeiende betaling en vergoeding worden geboekt.
Vanwege het systeem moest zowel de afschrijving als de bijschrijving behorende bij de optietransactie plaatsvinden op de aan de beleggingsrekening gekoppelde spaarrekening van [betrokkene 10] , eveneens bij de Rabobank. Omdat de afschrijving het eerst plaatsvond en deze spaarrekening geen of niet voldoende ‘funding’ had - het saldo op de spaarrekening was daarvoor te laag (een spaarrekening kan niet ‘rood’ staan) - vond voorts deze afschrijving (van vrijwel dezelfde hoogte als de bijschrijving) tijdelijk ten laste van de tussenrekening van de bank plaats. De bijschrijving even later vond echter wel op de spaarrekening van [betrokkene 10] plaats. Dit leidde ertoe dat van deze order (tijdelijk) een groot bedrag (als gevolg van het schrijven van de optie) te weten € 11.736.647 beschikbaar kwam op de spaarrekening van [betrokkene 10] , voordat de bank de gecombineerde optieorder volledig had verwerkt. Als er verder (gedurende de administratieve afwikkeling door de bank van de gehele optiepositie) door de rekeninghouder geen handelingen waren verricht, had verrekening van de bancaire tussenrekening met de spaarrekening op reguliere wijze plaatsgevonden. Echter, op 12 mei 2009 om 04.30 uur ’s-nachts werd via het IP-adres [0001] ingelogd op de internetsite telebankieren van de Rabobank, waarna van de genoemde premiebetaling via 18 betalingsopdrachten in totaal een bedrag van € 875.000 vanaf de spaarrekening naar de betaalrekening van [betrokkene 10] werd overgeboekt.
Vervolgens werden op 12 mei en 13 mei 2009 opdrachten tot overboeking ingevoerd om bedragen over te boeken naar andere rekeningen, hetgeen ook heeft plaatsgevonden. Door ingrijpen van de bank werden deze bedragen teruggehaald of werd de rekening waarnaar deze bedragen waren overgeboekt, geblokkeerd.
Op 6 mei 2009 had [medeverdachte 7] reeds een soortgelijke combinatieorder, toen via zijn eigen beleggingsrekening, geplaatst. De afschrijving en bijschrijving, die op dezelfde wijze moeten zijn verwerkt, bedroegen beide ruim € 0,9 miljoen.
Oordeel van het hof
[medeverdachte 7] heeft in zijn verklaring van 14 mei 2009 erkend deze gecombineerde optiepositie te hebben ingenomen. Hij heeft in zijn schrijven aan de bank te kennen gegeven verrast te zijn geweest dat ten gevolge van de transactie een dergelijk groot geldbedrag beschikbaar kwam. Vervolgens heeft hij, naar zijn zeggen uit balorigheid, de overboekingen verricht. In de eerste plaats moest het [medeverdachte 7] , zeker als ervaren belegger, duidelijk zijn dat het op de rekening van [betrokkene 10] bijgeboekte bedrag van ruim € 11,7 miljoen niet de verwerking van zijn gehele gecombineerde optiepositie was, maar slechts van een deel, te weten de premieontvangst die zag op het schrijven van opties, het aangaan van een verplichting. Het ging immers bij de gecombineerde optiepositie tegelijkertijd om de aan- en verkoop van opties, waarbij het daarmee gemoeide aan- en verkoopbedrag vrijwel gelijk was. Bij de verwerking zouden beide bedragen dan ook logischerwijs vrijwel tegen elkaar worden weggestreept. Het was dan ook evident dat het - nog geen dag na het innemen van de positie - bijgeschreven bedrag alleen de premieontvangst betrof, hetgeen het gevolg was van een systeemfout. Dat [medeverdachte 7] toevallig tegen deze systeemfout aanliep, zoals uit het genoemde schrijven zou kunnen volgen, verwerpt het hof op grond van het volgende. [medeverdachte 7] had enkele dagen eerder - op 6 mei 2009 - een soortgelijke gecombineerde, zij het kleinschaliger, optiepositie ingenomen. Vervolgens nam hij enkele dagen later - op 11 mei 2009 - deze gecombineerde optiepositie in, die hij ten opzichte van de eerdere tot het tienvoudige van de omvang vergrootte. Vervolgens boekte hij in het holst van de nacht, om 04:30 uur, direct een deel van het geldbedrag dat op de spaarrekening van [betrokkene 10] beschikbaar was gekomen, over naar diens betaalrekening. Daaruit leidt het hof af dat [medeverdachte 7] welbewust en met de doelstelling van de systeemfout te profiteren, de optiepositie heeft ingenomen. Daarmee handelde hij met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, waarbij het op 11 mei 2009 wederom innemen van een soortgelijke optiepositie onder de omstandigheden als hiervoor geschetst zich laat kwalificeren als een listige handeling of kunstgreep. De bank stelde het geldbedrag beschikbaar als gevolg van deze oplichtingsmiddelen, daaraan doet niet af dat dit volledig geautomatiseerd verliep. De bank zou dat zonder die oplichtingsmiddelen niet hebben gedaan. De bank werd in juridische zin dan ook door die middelen tot afgifte bewogen. Na de afgifte kon [medeverdachte 7] , als degene die toegang tot de bankrekening had, als heer en meester over het geldbedrag beschikken.
Rabobank 6 november 2009 (aangifte 6)
Op 6 november 2009 werd een soortgelijke gecombineerde AEX-optiepositie ingenomen waarbij gebruik werd gemaakt van de beleggingsrekening van [betrokkene 9] bij de Rabobank. Deze rekening was op 26 juni 2009 geopend. Het IP-adres dat voor het innemen van de posities werd gebruikt, was het statische IP-adres op naam van [medeverdachte 7] , gekoppeld aan zijn woonadres te [plaats] .
Als gevolg van deze order werd € 284.386 op de spaarrekening van rekeninghouder [betrokkene 9] bijgeschreven. Vanaf die spaarrekening werd het geld doorgeboekt naar de betaalrekening ten name van [betrokkene 9] , waarna van die rekening tussen 04:50 uur en 07:45 uur gelden werden overgeboekt naar rekeningen ten name van [medeverdachte 8] en [betrokkene 11] .
Op naam van deze [medeverdachte 8] was daaraan voorafgaand al op 4 november 2009 een bestelling van tien kilo goud bij de bank HBU gedaan. Dit goud werd op 6 november 2009 bij de HBU te Rotterdam door de geïdentificeerde rekeninghouder [medeverdachte 8] en een andere persoon, [verdachte] , de zoon van [medeverdachte 7] , opgehaald.
Eerder, op 20 en 21 oktober 2009, was reeds een vergelijkbare gecombineerde optiepositie ingenomen. Ook toen waren vervolgens bedragen van de spaarrekening van [betrokkene 9] naar zijn betaalrekening doorgeboekt. Deze bedragen werden van deze betaalrekening vervolgens voor een deel overgeboekt naar een rekening ten name van [medeverdachte 7] .
ABN AMRO-bank 19 maart 2010 (aangifte 1)
Op 19 maart 2010 werd gedurende de dag via de rekening van [betrokkene 3] bij de ABN AMRO- bank een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit 55 gecombineerde optietransacties. De optiepositie werd ingenomen via een IP-adres gekoppeld aan een bungalow op een bungalowpark te Hoenderloo.
Binnen het systeem van ABN AMRO waren de optieposities van de op 19 maart 2010 vervallen opties op enig moment afgeboekt. Op dat moment verviel tevens de marginverplichting. De verrekening van de exercise en de assignment had echter pas enkele uren later plaats. In de tussenliggende periode kreeg de rekening van [betrokkene 3] ten onrechte een te hoge beschikkingsruimte van ruim € 5,6 miljoen. In die periode werd van de rekening van [betrokkene 3] in totaal € 5.279.000 overgeboekt naar bankrekeningen bij de OTP Bank in Hongarije, te weten € 2,43 miljoen naar de rekening van [C] en € 2,849 miljoen naar de rekening van Hungarian.
Eerder, op 19 en 20 februari 2010, was de rekening van [betrokkene 3] eveneens via een IP-adres gekoppeld aan een bungalow op een bungalowpark bezocht, in dat geval een park te Putten. Via hetzelfde IP-adres, met een korte tijdsduur tussen de bezoeken, was de rekening van [medeverdachte 7] bezocht.
ABN AMRO-bank 16 april 2010 (aangifte 2)
Op 16 april 2010 werd gedurende de dag via internetbankieren via de rekening van [betrokkene 12] een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties. Deze positie werd ingenomen vanaf een IP-adres gerelateerd aan een bungalow op een bungalowpark te Eerbeek. De afloopdatum van deze opties was 16 april 2010. Binnen het systeem van ABN AMRO-bank werden de optieposities van de op 16 april 2010 vervallen opties op enig moment afgeboekt. Op dat moment verviel tevens de marginverplichting. In de tussenliggende periode had [betrokkene 12] ten onrechte een te hoge beschikkingsruimte van € 9.015.951 op zijn rekening. In die periode werd van de rekening van [betrokkene 12] € 9.019.920 overgeboekt naar andere rekeningen.
ABN AMRO-bank (aangifte 3 en 4)
Op 15 oktober 2010 werd via een ABN AMRO-bankrekening ten name van [betrokkene 13] een gecombineerde optiepositie met AEX-ópties ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties. Deze positie werd ingenomen vanaf een IP-adres gerelateerd aan een bungalowpark te Zwolle. De afloopdatum van deze opties was 16 oktober 2010. De gekochte put opties kostten totaal ruim € 3,6 miljoen. Voor de verkochte put opties werd ruim €13,1 miljoen ontvangen. Het verschil in betaalde en ontvangen optiepremies bedroeg € 9.489.740. Doordat de beleggingsorders werden afgewikkeld vanaf een spaarrekening (Beleggers Spaar Rekening) in plaats van een rekeningcourant, werd de waardering van de aangegane verplichtingen (de marginberekening) niet toegepast in het fiatsaldo. Hierdoor kon het verschil tussen de betaalde en ontvangen premies (ten onrechte) Worden overgeboekt naar de studentenrekening van [betrokkene 13] . Van deze rekening werd het voornoemde bedrag overgeboekt naar diverse andere begunstigden. Op dezelfde datum, 15 oktober 2010, werd gedurende de dag via internetbankieren via de ABN AMRO-bankrekening van [betrokkene 14] een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties. Deze positie werd ingenomen vanaf een IP-adres gerelateerd aan hetzelfde bungalowpark te Zwolle. De afloopdatum van deze opties was diezelfde datum, vrijdag 15 oktober 2010. De ontvangst en de betaling van de optiepremie naar aanleiding van de optie-orders en de verrekening van de assignment en exercise vond met gelijktijdig plaats. In de tussenliggende periode werd getracht het verschil aan gelden, een bedrag van € 8.990.280, door te boeken.
Het oordeel van het hof
Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 7] telkens de hiervoor besproken optieposities heeft ingenomen en de daaropvolgende overboekingen heeft verricht. Het voornaamste bewijs voor dat daderschap van [medeverdachte 7] , naast verschillend ander ondersteunend bewijs, wordt gevormd door:
a) inloggegevens van IP-adressen (ten name van [medeverdachte 7] dan wel adressen waarmee ten laste gelegde overboekingen zijn verricht en die rechtstreeks aan [medeverdachte 7] zijn te linken) (aangiftes 6, 1, 3);
b) de herkenningen van de stem van [medeverdachte 7] in telefoongesprekken die direct in verband staan met deze feiten (aangiftes 6, 1, 2);
c) uitpeilgegevens van een telefoon die aan [medeverdachte 7] kan worden toegeschreven (aangifte 3, aangifte 4)
Het hof is (ad a) van oordeel dat hoewel niet is onderzocht of de internetaansluiting van [medeverdachte 7] beveiligd was en daardoor niet kan worden uitgesloten dat anderen dan [medeverdachte 7] gebruik hebben gemaakt van het netwerk en dat uit de uitpeilgegevens van een telefoon die aan [medeverdachte 7] kan worden gelinkt niet uitdrukkelijk blijkt dat die op een bepaald moment ook daadwerkelijk door [medeverdachte 7] werd gebruikt (ad. c) elk van deze bewijsmiddelen een directe en nadrukkelijke aanwijzing vormt voor de betrokkenheid van [medeverdachte 7] . Voor elk van de aangiftes is sprake van ten minste twee van de genoemde, nadrukkelijke aanwijzingen, die elkaar onderling versterken en die de mogelijkheid van een alternatief scenario uitsluiten. Voor aangiften 3 en 4 geldt dat het bewijs voor het daderschap over en weer geldt, nu deze optieposities nagenoeg gelijktijdig vanuit dezelfde locatie zijn ingenomen.
Het voorgaande geldt niet voor aangifte 2. Voor dat feit zijn er slechts de herkenningen van de stem van [medeverdachte 7] . Dat deze met door een deskundige op het gebied van stemherkenningen zijn gedaan maakt met dat deze herkenningen met van waarde kunnen zijn voor het bewijs. Alle herkenningen zijn stellig en eensluidend. Bovendien zijn zij niet alleen verricht door verbalisanten die langer bij dit onderzoek betrokken zijn geweest, maar ook door de echtgenote van [medeverdachte 7] .
Verder geldt het volgende.
Het gaat bij alle aangiften van de ABN AMRO telkens om ingenomen optieposities met de volgende kenmerken: a) de positie ziet op AEX-opties, b) de positie betreft een gecombineerde positie waarbij zowel opties worden gekocht als verkocht, c) de positie wordt ingenomen met een relatief beperkt eigen vermogen, c) de positie wordt kort voor de expiratie ingenomen, d) de ontvangen optiepremie wordt nog tijdens de verwerkingsperiode ’s nachts doorgeboekt. Bij de laatste vier aangiftes gebeurde dit telkens vanuit een bungalow op een vakantiepark.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de handel in derivaten - zoals opties - vanwege het specifieke en technische karakter een zekere deskundigheid vergt. [medeverdachte 7] was een ervaren belegger en heeft bekend een optiepositie als deze te hebben ingenomen (zie het vermelde bij het onder 2) tenlastegelegde feit, aangifte 5 Rabobank 11 mei 2009).
Voor elk van de besproken optieposities is voldoende bewijs voor de betrokkenheid van [medeverdachte 7] aanwezig. Verder weegt de voorgaande sterke gelijkenis in kenmerken van elk van de ingenomen posities en het patroon dat daaruit naar voren komt, in ondersteunende zin mee voor het bewijs, e gebeurtenissen bij de Rabobank op 6 november 2009 (aangifte 6) en die bij de vier ABN AMRO- ank aangiften laten zich alle kwalificeren als oplichting. De hiervoor bij het op 11 mei 2009 gepleegde feit (aangifte 5) gemelde omstandigheden gelden ook hier. In aanvulling op de daarin besproken oplichtingsmiddelen is bij de gebeurtenissen bij de Rabobank op 6 november 2009 en die bij de vier ABN AMRO-bank aangiften tevens sprake van het oplichtingsmiddel ‘het aannemen van een valse naam, aangezien [medeverdachte 7] daarbij telkens onbevoegd de naam en rekening van een andere persoon heeft gebruikt, kennelijk met het doel zelf buiten zicht te blijven.
Witwassen goud en [betrokkene 11]
Zoals uit het bovenstaande ten aanzien van aangifte 6 volgt, heeft [medeverdachte 7] op 6 november 2009 de Rabobank voor € 284.386,- opgelicht. Dit bedrag werd door de bank op de spaarrekening van [betrokkene 9] bijgeschreven. [medeverdachte 7] heeft vervolgens € 284.380,- van de spaarrekening van [betrokkene 9] overgeboekt naar diens betaalrekening. Van die rekening heeft hij, nog steeds op 6 november 2009, een klein gedeelte, € 12.969,- naar de rekening van [betrokkene 11] en een groter deel, € 270.000,- naar de rekening van [medeverdachte 8] overgemaakt. Daaraan voorafgaand had [medeverdachte 7] al op 4 november 2009 tien kilo goud besteld bij de HBU te Rotterdam. Dit goud, voor een aankoopbedrag van € 240.500,- is op 6 november 2009 betaald met het overgeboekte bedrag en door [medeverdachte 8] en [verdachte] daadwerkelijk opgehaald. [betrokkene 11] heeft zijn rekening ter beschikking gesteld. Toen dit met hem besproken werd, was [verdachte] aanwezig. [betrokkene 11] heeft het naar hem overgemaakte bedrag in het bijzijn van [verdachte] contant opgenomen. Vast staat tevens dat [verdachte] samen met [medeverdachte 8] tien goudstaven heeft opgehaald. Deze goudstaven zijn betaald met geld dat afkomstig was uit andermans misdrijf (oplichting). [verdachte] heeft de goudstaven vervolgens samen met [medeverdachte 8] naar de opdrachtgever in Amsterdam gebracht en daar aan hem overgedragen. [verdachte] heeft € 13.000,- van de opdrachtgever als beloning ontvangen omdat hij is meegereden met [medeverdachte 8] .
Het hof acht bewezen dat [verdachte] van de criminele herkomst van dit geldbedrag op de hoogte was. Het gaat hier om een geldbedrag van bijna twee en een halve ton in euro’s en een hoeveelheid goud met dezelfde waarde. Het ophalen van een dergelijke hoeveelheid goud is een in het maatschappelijke verkeer bijzondere transactie en brengt door die hoge waarde en de wijze van transport veiligheidsrisico’s met zich. De grote omvang van deze transactie en de hoge beloning die [verdachte] ontving (mede in relatie tot de daartoe getrooste inspanningen) roept zonder evidente contra-indicaties vragen op over de herkomst van het aangewende geld en rechtvaardigt een vermoeden van witwassen. [verdachte] heeft zelf geen verklaring afgelegd die zijn goede trouw een begin van aannemelijkheid zou kunnen geven.
Het hof acht dan ook witwassen bewezen. Dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat [verdachte] deze goudstaven heeft aangeraakt of anderszins daarover de zeggenschap heeft gehad, zoals de raadsman heeft betoogd, is niet vereist hem als medepleger van dit feit aan te merken.
(…)
Witwassen via rekening [betrokkene 15]
[medeverdachte 4] en [verdachte] worden eveneens verdacht van het witwassen van een geldbedrag van in totaal (ongeveer) € 8.990.280,- afkomstig uit oplichting van de ABN AMRO-bank (aangifte 4).
Uit de bewijsmiddelen blijkt - samengevat - het navolgende.
(Ene) [betrokkene 7] wordt benaderd door ene [betrokkene 16] uit Eindhoven. Deze [betrokkene 16] vraagt [betrokkene 7] of hij een bankpas met pincode kan regelen. [betrokkene 7] begrijpt van deze [betrokkene 16] dat er zwart geld van criminele activiteiten op die rekening zou worden gezet om wit te wassen. [betrokkene 7] benadert vervolgens [betrokkene 14] en die opent tegen betaling en op verzoek van [betrokkene 7] een effecten- en obligatierekening bij de ABN AMRO en ondertekent daarvoor documenten, waarna [betrokkene 14] op 12 september 2010 en 10 oktober 2010 geld - dat hij van [betrokkene 7] heeft gekregen - stort op voornoemde rekening. [betrokkene 7] benadert ook [betrokkene 17] om tegen betaling zijn pincode en bankpas aan hem te verstrekken. Deze [betrokkene 17] wist dat er geld op die rekening zou komen en hij heeft op verzoek van [betrokkene 7] een aanvraag om te beleggen ingediend.
Op 15 oktober 2010 wordt er middels internetbankieren via de rekening van [betrokkene 14] een optiepositie AEX ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties, waarvan de financiële afrekening op 16 oktober 2010 plaatsvindt. Door deze transactie staat er gedurende een korte periode een bedrag van € 8.990.280,- op de rekening van [betrokkene 14] . Getracht wordt (zonder resultaat) dit bedrag via de rekening van [betrokkene 17] door te boeken op de Hongaarse OTP-bankrekening van [betrokkene 15] . Deze poging tot overboeken alsmede het daaraan voorafgaande plaatsen van de order vindt plaats op 15 en 16 oktober 2010 vanaf een IP-adres gerelateerd aan bungalowpark [G] . Hierbij valt op dat in de vroege ochtend van 16 oktober 2010 het bij [medeverdachte 7] in gebruik zijnde telefoonnummer 06- [0003] , gebruik makend van zendmastlocatie aan de Slingerweg te Zeewolde, gelegen op voornoemd bungalowpark, (pogingen tot) telefonisch of sms-contact maakt met nummer 06- [0004] (het door [medeverdachte 4] bij het huren van een zwarte Mercedes, type C220 CDI opgegeven telefoonnummer).
Voornoemde [betrokkene 15] stuurt op 15 oktober 2010 aan [betrokkene 18] een sms-je met zijn iban en de swift, hij was (daartoe) eerder benaderd door [betrokkene 18] , die (eerder) zelf (weer) benaderd was door personen die een Hongaarse bankrekening wilden hebben, omdat op zo’n rekening makkelijker een groot bedrag kon worden gestort zonder daar meteen vragen over te krijgen. [betrokkene 18] heeft verklaard de desbetreffende personen drie keer te hebben gezien, bij de eerste ontmoeting was zijn broer [betrokkene 19] erbij. De tweede keer was, aldus [betrokkene 18] , alleen met de buitenlandse jongen en bij de derde ontmoeting heeft hij de gegevens doorgegeven aan een Hollandse jongen,
die deze gegevens heeft opgeschreven. Ze hadden, zegt [betrokkene 18] , een dikke zwarte Mercedes. [betrokkene 18] herkent bij een fotoconfrontatie [verdachte] voor 100%. [betrokkene 19] verklaart dat er mensen waren die over veel geld konden beschikken en die geld op een buitenlandse rekening wilden overmaken. Hij ging vervolgens samen met zijn broer naar de zaak van [betrokkene 20] , waar toen twee jongens waren. [betrokkene 19] herkent [medeverdachte 4] en [verdachte] voor 100% van de foto’s.
Het hof acht op grond van het vorenstaande in samenhang bezien - op de wijze als hierna aangegeven - wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] zich schuldig hebben gemaakt aan een poging witwassen van een geldbedrag.
De verdediging van [verdachte] heeft - naar de kern - betoogd dat om tot een bewezenverklaring te komen eigenlijk alles moet worden opgehangen aan de herkenningen door [betrokkene 18 en 19] , waarbij - gelet op de wijze van totstandkoming - door de verdediging vragen worden gesteld, met name waar het betreft de herkenning door [betrokkene 19] . Deze confrontatie voldoet niet aan de eisen, gelet op de zeer suggestieve setting waarover (ook) die getuige bij de rechter-commissaris opmerkt “Er stond een foto van een Hollandse jongen en een buitenlandse jongen naast elkaar. (...) Het was misschien moeilijker voor mij geweest als ik verschillende foto’s had gezien.”.
Dit verweer wordt verworpen. De verdediging gaat eraan voorbij dat de herkenningen zijn ingebed in de hiervoor aangegeven omstandigheden die maken dat die herkenningen niet op zichzelf staan, in welk verband de frequente sms-contacten tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] op 15 en 16 oktober 2010 veelzeggend zijn, alsook de omstandigheid dat [verdachte] door [betrokkene 18] voor 100% wordt herkend. De omstandigheid dat [medeverdachte 4] door [betrokkene 18] niet wordt herkend doet daar niet aan af.
Ook voert de verdediging aan dat er geen handelingen zijn verricht die kunnen worden aangemerkt als een begin van een uitvoering en dus geen sprake kan zijn van een poging, omdat de handelingen waarbij [verdachte] volgens het Openbaar Ministerie betrokken zou zijn geweest niet als zodanig te duiden zijn en de enkele wetenschap dat er geld op een rekening zou worden gestort, niets zegt over de bron van het geld.
Naar aanleiding van dit laatste wordt opgemerkt dat er door de handelingen van [medeverdachte 7] (reeds) sprake is van een voltooide oplichting. Daarnaast wordt overwogen dat uit de verklaringen van [betrokkene 18] en [betrokkene 19] (te weten, kort samengevat, dat de personen door wie zij werden benaderd een Hongaarse bankrekening wilden hebben, omdat op zo’n rekening makkelijker een groot bedrag kon worden gestort zonder daar meteen vragen over te krijgen) volgt dat [verdachte] wist dat het ging om uit misdrijf afkomstig geld. Dit klemt temeer indien hierbij in aanmerking wordt genomen dat [verdachte] eerder in beeld is en wel bij het samen met [medeverdachte 8] ophalen van goudstaven die zijn betaald met uit oplichting (van de Rabobank) verkregen gelden.
Dit handelen kleurt zijn wetenschap en opzet. Tot slot heeft de verdediging in dit verband naar voren gebracht dat slechts sprake zou zijn van wanprestatie van [medeverdachte 7] . Ook dit verweer wordt verworpen, nu [medeverdachte 7] gebruik maakt van een niet aan hem toebehorende code en hij zonder daartoe gemachtigd te zijn deze transacties uitvoert, is er sprake van oplichting. Het hof verwijst hierbij naar het onderdeel over de oplichting van de banken.”