Oplichting en/of verduistering Rabobank en ABN-Amrobank
Rabobank 11 mei 2009 (aangifte 5)
Op 11 mei 2009 nam [medeverdachte 7] samen met [betrokkene 10] via het concept Direct Beleggen van de Rabobank een optiepositie in, middels een computer in de woning van [medeverdachte 7] te [plaats] , waarbij de beleggingsrekening van [betrokkene 10] bij de Rabobank werd gebruikt.
Deze optiepositie betrof een zogeheten combinatieorder AEX indexopties, opgebouwd uit verschillende kleinere orders. Die order bestond uit het enerzijds zichzelf verschaffen van een recht, waarvoor de klant van de beleggingsrekening geld moest betalen, en anderzijds het aangaan van een verplichting (ook wel het schrijven van een optie) waarvoor de klant geld ontving. De financiële toetsing van deze positie vond plaats op basis van het (geringe) verschil tussen het te betalen en het te ontvangen bedrag, ook wel ‘agio’ genaamd, aangevuld met de eventueel verschuldigde ‘margin’, zijnde de dekking die de rekeninghouder ter zekerheid van de bank moet bieden voor het toekomstige voldoen aan de verplichtingen (van de klant) volgende uit de optiepositie.
Deze transacties bleken door een later vastgestelde ‘bug’ in de systemen te kunnen worden uitgevoerd zonder de zogenaamde margin-verplichtingen in aanmerking te nemen.
In de nacht van 11 op 12 mei 2009 wordt door de Rabobank de optiepositie administratief afgewikkeld, inhoudende dat de uit de optiepositie voortvloeiende betaling en vergoeding worden geboekt.
Vanwege het systeem moest zowel de afschrijving als de bijschrijving behorende bij de optietransactie plaatsvinden op de aan de beleggingsrekening gekoppelde spaarrekening van [betrokkene 10] , eveneens bij de Rabobank. Omdat de afschrijving het eerst plaatsvond en deze spaarrekening geen of niet voldoende ‘funding’ had - het saldo op de spaarrekening was daarvoor te laag (een spaarrekening kan niet ‘rood’ staan) - vond voorts deze afschrijving (van vrijwel dezelfde hoogte als de bijschrijving) tijdelijk ten laste van de tussenrekening van de bank plaats. De bijschrijving even later vond echter wel op de spaarrekening van [betrokkene 10] plaats. Dit leidde ertoe dat van deze order (tijdelijk) een groot bedrag (als gevolg van het schrijven van de optie) te weten € 11.736.647 beschikbaar kwam op de spaarrekening van [betrokkene 10] , voordat de bank de gecombineerde optieorder volledig had verwerkt. Als er verder (gedurende de administratieve afwikkeling door de bank van de gehele optiepositie) door de rekeninghouder geen handelingen waren verricht, had verrekening van de bancaire tussenrekening met de spaarrekening op reguliere wijze plaatsgevonden. Echter, op 12 mei 2009 om 04.30 uur ’s-nachts werd via het IP-adres [0002] ingelogd op de internetsite telebankieren van de Rabobank, waarna van de genoemde premiebetaling via 18 betalingsopdrachten in totaal een bedrag van € 875.000 vanaf de spaarrekening naar de betaalrekening van [betrokkene 10] werd overgeboekt.
Vervolgens werden op 12 mei en 13 mei 2009 opdrachten tot overboeking ingevoerd om bedragen over te boeken naar andere rekeningen, hetgeen ook heeft plaatsgevonden. Door ingrijpen van de bank werden deze bedragen teruggehaald of werd de rekening waarnaar deze bedragen waren overgeboekt, geblokkeerd.
Op 6 mei 2009 had [medeverdachte 7] reeds een soortgelijke combinatieorder, toen via zijn eigen beleggingsrekening, geplaatst. De afschrijving en bijschrijving, die op dezelfde wijze moeten zijn verwerkt, bedroegen beide ruim € 0,9 miljoen.
Oordeel van het hof
[medeverdachte 7] heeft in zijn verklaring van 14 mei 2009 erkend deze gecombineerde optiepositie te hebben ingenomen. Hij heeft in zijn schrijven aan de bank te kennen gegeven verrast te zijn geweest dat ten gevolge van de transactie een dergelijk groot geldbedrag beschikbaar kwam. Vervolgens heeft hij, naar zijn zeggen uit balorigheid, de overboekingen verricht. In de eerste plaats moest het [medeverdachte 7] , zeker als ervaren belegger, duidelijk zijn dat het op de rekening van [betrokkene 10] bijgeboekte bedrag van ruim € 11,7 miljoen niet de verwerking van zijn gehele gecombineerde optiepositie was, maar slechts van een deel, te weten de premieontvangst die zag op het schrijven van opties, het aangaan van een verplichting. Het ging immers bij de gecombineerde optiepositie tegelijkertijd om de aan- en verkoop van opties, waarbij het daarmee gemoeide aan- en verkoopbedrag vrijwel gelijk was. Bij de verwerking zouden beide bedragen dan ook logischerwijs vrijwel tegen elkaar worden weggestreept. Het was dan ook evident dat het - nog geen dag na het innemen van de positie - bijgeschreven bedrag alleen de premieontvangst betrof, hetgeen het gevolg was van een systeemfout. Dat [medeverdachte 7] toevallig tegen deze systeemfout aanliep, zoals uit het genoemde schrijven zou kunnen volgen, verwerpt het hof op grond van het volgende. [medeverdachte 7] had enkele dagen eerder - op 6 mei 2009 - een soortgelijke gecombineerde, zij het kleinschaliger, optiepositie ingenomen. Vervolgens nam hij enkele dagen later - op 11 mei 2009 - deze gecombineerde optiepositie in, die hij ten opzichte van de eerdere tot het tienvoudige van de omvang vergrootte. Vervolgens boekte hij in het holst van de nacht, om 04:30 uur, direct een deel van het geldbedrag dat op de spaarrekening van [betrokkene 10] beschikbaar was gekomen, over naar diens betaalrekening. Daaruit leidt het hof af dat [medeverdachte 7] welbewust en met de doelstelling van de systeemfout te profiteren, de optiepositie heeft ingenomen. Daarmee handelde hij met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, waarbij het op 11 mei 2009 wederom innemen van een soortgelijke optiepositie onder de omstandigheden als hiervoor geschetst zich laat kwalificeren als een listige handeling of kunstgreep. De bank stelde het geldbedrag beschikbaar als gevolg van deze oplichtingsmiddelen, daaraan doet niet af dat dit volledig geautomatiseerd verliep. De bank zou dat zonder die oplichtingsmiddelen niet hebben gedaan. De bank werd in juridische zin dan ook door die middelen tot afgifte bewogen. Na de afgifte kon [medeverdachte 7] , als degene die toegang tot de bankrekening had, als heer en meester over het geldbedrag beschikken.
Rabobank 6 november 2009 (aangifte 6)
Op 6 november 2009 werd een soortgelijke gecombineerde AEX-optiepositie ingenomen waarbij gebruik werd gemaakt van de beleggingsrekening van [betrokkene 9] bij de Rabobank. Deze rekening was op 26 juni 2009 geopend. Het IP-adres dat voor het innemen van de posities werd gebruikt, was het statische IP-adres op naam van [medeverdachte 7] , gekoppeld aan zijn woonadres te [plaats] .
Als gevolg van deze order werd € 284.386 op de spaarrekening van rekeninghouder [betrokkene 9] bijgeschreven. Vanaf die spaarrekening werd het geld doorgeboekt naar de betaalrekening ten name van [betrokkene 9] , waarna van die rekening tussen 04:50 uur en 07:45 uur gelden werden overgeboekt naar rekeningen ten name van [medeverdachte 8] en [betrokkene 11] .
Op naam van deze [medeverdachte 8] was daaraan voorafgaand al op 4 november 2009 een bestelling van tien kilo goud bij de bank HBU gedaan. Dit goud werd op 6 november 2009 bij de HBU te Rotterdam door de geïdentificeerde rekeninghouder [medeverdachte 8] en een andere persoon, [medeverdachte 6] , de zoon van [medeverdachte 7] , opgehaald.
Eerder, op 20 en 21 oktober 2009, was reeds een vergelijkbare gecombineerde optiepositie ingenomen. Ook toen waren vervolgens bedragen van de spaarrekening van [betrokkene 9] naar zijn betaalrekening doorgeboekt. Deze bedragen werden van deze betaalrekening vervolgens voor een deel overgeboekt naar een rekening ten name van [medeverdachte 7] .
ABN AMRO-bank 19 maart 2010 (aangifte 1)
Op 19 maart 2010 werd gedurende de dag via de rekening van [betrokkene 3] bij de ABN AMRO- bank een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit 55 gecombineerde optietransacties. De optiepositie werd ingenomen via een IP-adres gekoppeld aan een bungalow op een bungalowpark te Hoenderloo.
Binnen het systeem van ABN AMRO waren de optieposities van de op 19 maart 2010 vervallen opties op enig moment afgeboekt. Op dat moment verviel tevens de marginverplichting. De verrekening van de exercise en de assignment had echter pas enkele uren later plaats. In de tussenliggende periode kreeg de rekening van [betrokkene 3] ten onrechte een te hoge beschikkingsruimte van ruim € 5,6 miljoen. In die periode werd van de rekening van [betrokkene 3] in totaal € 5.279.000 overgeboekt naar bankrekeningen bij de OTP Bank in Hongarije, te weten € 2,43 miljoen naar de rekening van [C] en € 2,849 miljoen naar de rekening van Hungarian.
Eerder, op 19 en 20 februari 2010, was de rekening van [betrokkene 3] eveneens via een IP-adres gekoppeld aan een bungalow op een bungalowpark bezocht, in dat geval een park te Putten. Via hetzelfde IP-adres, met een korte tijdsduur tussen de bezoeken, was de rekening van [medeverdachte 7] bezocht.
ABN AMRO-bank 16 april 2010 (aangifte 2)
Op 16 april 2010 werd gedurende de dag via internetbankieren via de rekening van [betrokkene 12] een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties. Deze positie werd ingenomen vanaf een IP-adres gerelateerd aan een bungalow op een bungalowpark te Eerbeek. De afloopdatum van deze opties was 16 april 2010. Binnen het systeem van ABN AMRO-bank werden de optieposities van de op 16 april 2010 vervallen opties op enig moment afgeboekt. Op dat moment verviel tevens de marginverplichting. In de tussenliggende periode had [betrokkene 12] ten onrechte een te hoge beschikkingsruimte van € 9.015.951 op zijn rekening. In die periode werd van de rekening van [betrokkene 12] € 9.019.920 overgeboekt naar andere rekeningen.
ABN AMRO-bank (aangifte 3 en 4)
Op 15 oktober 2010 werd via een ABN AMRO-bankrekening ten name van [betrokkene 13] een gecombineerde optiepositie met AEX-ópties ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties. Deze positie werd ingenomen vanaf een IP-adres gerelateerd aan een bungalowpark te Zwolle. De afloopdatum van deze opties was 16 oktober 2010. De gekochte put opties kostten totaal ruim € 3,6 miljoen. Voor de verkochte put opties werd ruim €13,1 miljoen ontvangen. Het verschil in betaalde en ontvangen optiepremies bedroeg € 9.489.740. Doordat de beleggingsorders werden afgewikkeld vanaf een spaarrekening (Beleggers Spaar Rekening) in plaats van een rekeningcourant, werd de waardering van de aangegane verplichtingen (de marginberekening) niet toegepast in het fiatsaldo. Hierdoor kon het verschil tussen de betaalde en ontvangen premies (ten onrechte) Worden overgeboekt naar de studentenrekening van [betrokkene 13] . Van deze rekening werd het voornoemde bedrag overgeboekt naar diverse andere begunstigden. Op dezelfde datum, 15 oktober 2010, werd gedurende de dag via internetbankieren via de ABN AMRO-bankrekening van [betrokkene 14] een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties. Deze positie werd ingenomen vanaf een IP-adres gerelateerd aan hetzelfde bungalowpark te Zwolle. De afloopdatum van deze opties was diezelfde datum, vrijdag 15 oktober 2010. De ontvangst en de betaling van de optiepremie naar aanleiding van de optie-orders en de verrekening van de assignment en exercise vond met gelijktijdig plaats. In de tussenliggende periode werd getracht het verschil aan gelden, een bedrag van € 8.990.280, door te boeken.
Het oordeel van het hof
Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 7] telkens de hiervoor besproken optieposities heeft ingenomen en de daaropvolgende overboekingen heeft verricht. Het voornaamste bewijs voor dat daderschap van [medeverdachte 7] , naast verschillend ander ondersteunend bewijs, wordt gevormd door:
a) inloggegevens van IP-adressen (ten name van [medeverdachte 7] dan wel adressen waarmee ten laste gelegde overboekingen zijn verricht en die rechtstreeks aan [medeverdachte 7] zijn te linken) (aangiftes 6, 1, 3);
b) de herkenningen van de stem van [medeverdachte 7] in telefoongesprekken die direct in verband staan met deze feiten (aangiftes 6, 1, 2);
c) uitpeilgegevens van een telefoon die aan [medeverdachte 7] kan worden toegeschreven (aangifte 3, aangifte 4)
Het hof is (ad a) van oordeel dat hoewel niet is onderzocht of de internetaansluiting van [medeverdachte 7] beveiligd was en daardoor niet kan worden uitgesloten dat anderen dan [medeverdachte 7] gebruik hebben gemaakt van het netwerk en dat uit de uitpeilgegevens van een telefoon die aan [medeverdachte 7] kan worden gelinkt niet uitdrukkelijk blijkt dat die op een bepaald moment ook daadwerkelijk door [medeverdachte 7] werd gebruikt (ad. c) elk van deze bewijsmiddelen een directe en nadrukkelijke aanwijzing vormt voor de betrokkenheid van [medeverdachte 7] . Voor elk van de aangiftes is sprake van ten minste twee van de genoemde, nadrukkelijke aanwijzingen, die elkaar onderling versterken en die de mogelijkheid van een alternatief scenario uitsluiten. Voor aangiften 3 en 4 geldt dat het bewijs voor het daderschap over en weer geldt, nu deze optieposities nagenoeg gelijktijdig vanuit dezelfde locatie zijn ingenomen.
Het voorgaande geldt niet voor aangifte 2. Voor dat feit zijn er slechts de herkenningen van de stem van [medeverdachte 7] . Dat deze met door een deskundige op het gebied van stemherkenningen zijn gedaan maakt met dat deze herkenningen met van waarde kunnen zijn voor het bewijs. Alle herkenningen zijn stellig en eensluidend. Bovendien zijn zij niet alleen verricht door verbalisanten die langer bij dit onderzoek betrokken zijn geweest, maar ook door de echtgenote van [medeverdachte 7] .
Verder geldt het volgende.
Het gaat bij alle aangiften van de ABN AMRO telkens om ingenomen optieposities met de volgende kenmerken: a) de positie ziet op AEX-opties, b) de positie betreft een gecombineerde positie waarbij zowel opties worden gekocht als verkocht, c) de positie wordt ingenomen met een relatief beperkt eigen vermogen, c) de positie wordt kort voor de expiratie ingenomen, d) de ontvangen optiepremie wordt nog tijdens de verwerkingsperiode ’s nachts doorgeboekt. Bij de laatste vier aangiftes gebeurde dit telkens vanuit een bungalow op een vakantiepark.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de handel in derivaten - zoals opties - vanwege het specifieke en technische karakter een zekere deskundigheid vergt. [medeverdachte 7] was een ervaren belegger en heeft bekend een optiepositie als deze te hebben ingenomen (zie het vermelde bij het onder 2) tenlastegelegde feit, aangifte 5 Rabobank 11 mei 2009).
Voor elk van de besproken optieposities is voldoende bewijs voor de betrokkenheid van [medeverdachte 7] aanwezig. Verder weegt de voorgaande sterke gelijkenis in kenmerken van elk van de ingenomen posities en het patroon dat daaruit naar voren komt, in ondersteunende zin mee voor het bewijs, e gebeurtenissen bij de Rabobank op 6 november 2009 (aangifte 6) en die bij de vier ABN AMRO- ank aangiften laten zich alle kwalificeren als oplichting. De hiervoor bij het op 11 mei 2009 gepleegde feit (aangifte 5) gemelde omstandigheden gelden ook hier. In aanvulling op de daarin besproken oplichtingsmiddelen is bij de gebeurtenissen bij de Rabobank op 6 november 2009 en die bij de vier ABN AMRO-bank aangiften tevens sprake van het oplichtingsmiddel ‘het aannemen van een valse naam, aangezien [medeverdachte 7] daarbij telkens onbevoegd de naam en rekening van een andere persoon heeft gebruikt, kennelijk met het doel zelf buiten zicht te blijven.
(…)
Criminele organisatie
Zoals hiervóór beschreven heeft [medeverdachte 7] in een periode van ongeveer 18 maanden twee keer de Rabobank en vier keer de ABN AMRO- bank opgelicht voor grote bedragen. Vanaf november 2009 gebruikt hij daarbij zonder daartoe gemachtigd/bevoegd te zijn beleggingsrekeningen van derden. Bij het vervolgens doorboeken (en daarmee witwassen) van de aldus verkregen bedragen heeft hij anderen ingeschakeld.
Bij de oplichting van de ABN Amro-bank rond 19 maart 2010, maakt [medeverdachte 7] vanaf de rekening van [betrokkene 3] ruim € 5,6 miljoen over naar de Hongaarse bankrekeningen van twee Hongaarse vennootschappen. [medeverdachte 10] , de directeur van die vennootschappen kan over de saldi op die rekeningen beschikken, maar is daar (fysiek) niet meer toe in staat als hij onverwacht op 22 maart 2010 wordt aangehouden en in beperkingen wordt gehouden.
[verdachte] gaat samen met - onder meer - [medeverdachte 3] op bezoek bij [betrokkene 1] . [medeverdachte 10] had bij [betrokkene 1] stukken (laten) liggen die nodig waren om te beschikken over de saldi op genoemde Hongaarse rekeningen.
Nadat met hulp van [betrokkene 1] diverse overboekingen hebben plaatsgevonden, gaan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] samen met [betrokkene 21] naar Hongarije om een deel van het geld (€ 850.000,-) contant op te nemen. Het betreft geld dat van een van voornoemde Hongaarse vennootschappen (via een Duitse zakenrekening van [A] B.V.) was terechtgekomen op een door [betrokkene 21] kort voordien bij de OTP bank in Boedapest geopende bankrekening. [betrokkene 21] verklaart daarover dat hij eind maart-begin april 2010 was benaderd door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 10] om een bankrekening te openen in Hongarije, dat het zou gaan om uit de lucht gegrepen geld waardoor [betrokkene 21] begreep dat het geen zuivere koffie zou zijn.
Bij het contant maken van een ander deel van het geld dat door [medeverdachte 7] is overgemaakt op de Hongaarse bankrekeningen, komt [verdachte] andermaal in beeld. Nadat bij [betrokkene 1] de benodigde gegevens zijn verkregen wordt op 19 april 2010 van een van de bankrekeningen € 1.950.000,- overgemaakt naar een Duitse bankrekening van [betrokkene 6] . Deze [betrokkene 6] verklaart dat hij tegen een vergoeding, akkoord is gegaan met het op zijn rekening laten storten van een omvangrijk bedrag dat hij vervolgens contant moest opnemen en afdragen.
[medeverdachte 6] is al eerder in beeld, en wel bij het witwassen van door oplichting verkregen geld in november 2009. Die oplichting was gepleegd door [medeverdachte 7] en het witwassen gebeurt doordat met voornoemd geld goudstaven worden gekocht en later worden opgehaald door onder andere [medeverdachte 6] .
[medeverdachte 6] is ook in beeld, samen met [verdachte] , bij het regelen van een bankrekening op naam van [betrokkene 15] . Deze bankrekening had gebruikt moeten worden voor het doorboeken (en daarmee witwassen) van geld dat was verkregen door oplichting van ABN AMRO-bank rond 15 oktober 2010. De poging blijft uiteindelijk zonder resultaat, maar [medeverdachte 6] en [verdachte] regelen wel de benodigde bankrekening. [medeverdachte 3] is betrokken bij het witwassen van gelden via het bedrijf van [A] BV.
Voor het bewijs van de hiervoor genoemde feiten wordt verwezen naar hetgeen met betrekking tot die feiten reeds eerder in dit arrest is overwogen, alsmede naar de bewijsmiddelen aan dit arrest gehecht.
Het hof is gezien het vorenstaande van oordeel dat ten aanzien van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] bewezen kan worden dat zij van november 2009 tot en met oktober 2010 deel hebben genomen aan een criminele organisatie op de wijze als hierna bewezen zal worden verklaard.
[verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zijn deel gaan uitmaken van de criminele organisatie vanaf de oplichting van de ABN Amro-bank in maart 2010. [medeverdachte 10] komt vlak na het overmaken van het geld onvrijwillig vast te zitten, maar [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] blijven handelingen verrichten om het uit misdrijf verkregen geld wit te wassen.
Overwogen wordt in dit verband dat op grond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden vaststaat dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen waarbij [medeverdachte 7] banken oplichtte en vervolgens de overige personen al dan niet gezamenlijk met [medeverdachte 7] witwasactiviteiten ontplooiden. Het uiteindelijke doel van hen allen was te kunnen beschikken over uit misdrijf verkregen gelden en daar voordeel mee te behalen, waarbij ieder een (eigen) rol had in het geheel, in de organisatie.”