Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
eerste middelklaagt dat het hof in strijd met artikel 359, tweede lid en tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, inhoudende dat bij het schatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van één (bij kweekruimtes 1, 2 en 3) dan wel twee (bij kweekruimte 4) oogst(en).
Uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel volgt dat men uit gaat van een ontnemingsperiode van 33 weken, te weten vanaf 1 december 2012 tot en met 18 juli 2013. Dat standpunt wordt ingenomen omdat onder andere cliënt zou hebben verklaard dat [medeverdachte 1] erin is gekomen in december. Cliënt heeft echter verklaard dat [medeverdachte 1] er volgens hem rond oud en nieuw in is gekomen en niet rond 1 december. Daarnaast maakt het rapport gebruik van de verklaringen van [medeverdachte 1] , waarvan eerder is aangegeven dat deze ongeloofwaardig zijn vooral ten aanzien van het punt dat er eerder een hennepkwekerij in heeft gezeten. [medeverdachte 1] zou ook hebben verklaard dat er in februari al een keer geoogst zou zijn.
Het hof neemt als grondslag van de vordering het in de strafzaak tegen de veroordeelde bewezen verklaarde feit.Bij de berekening van het aantal oogsten gaat het hof uit van een kweekcyclus van 10 weken en de verklaring van de medeveroordeelde [medeverdachte 1] dat er in februari 2013 en in april 2013 geoogst is. Ook in het bovengenoemd rapport wordt, gelet op de onderzoeksbevindingen in de hennepkwekerij (zoals de aanwezigheid van stof, hennepresten, kalk e.d.) uitgegaan van twee eerdere oogsten en drie eerdere oogsten voor kweekruimte 4 (zie hieronder). Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt er verder van uitgegaan dat, mede afgaande op de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , de zoon van [medeverdachte 2] en het telefoonverkeer op 8 juli 2013, de kweekruimtes 1, 2 en 3 door derden op 8 juli 2013 zijn leeggehaald (“geript”). De opbrengst van de derde oogst in deze kweekruimtes zal daarom buiten beschouwing gelaten worden. Wel is aannemelijk geworden dat in kweekruimte 4 in dezelfde periode nog een oogst heeft plaatsgevonden en dat veroordeelde hiervan voordeel genoten heeft.”
tweede middel, bezien in samenhang met de toelichting, klaagt dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd is uitgegaan van een pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan vier personen zonder daarbij de medeveroordeelde [medeverdachte 1] te betrekken. Uit de pleitnotities van de raadsvrouw volgt dat concrete omstandigheden naar voren zijn gebracht over de rol van [medeverdachte 1] . Gelet daarop is onbegrijpelijk dat het hof van oordeel is dat geen concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de betrokkene en zijn mededaders, aldus de steller van het middel.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt door het hof geschat op:Kweekruimte 1: € 13.941,32 - € 1.879,76 = € 12.061,56Kweekruimte 2: € 19.644,58 - € 2.321,48 = € 17.323,10Kweekruimte 3: € 19.644,58 - € 2.321,48 = € 17.323,10Kweekruimte 4: € 23.129,91 - € 2.991,42 = € 20.138,49TOTAAL € 66.846,25Tevens is aangetroffen een hoeveelheid van 550 gram aan gedroogde vrouwelijke toppen. Nu het aannemelijk is dat deze hennep afkomstig is van een van de oogsten in de kweekruimtes en derhalve niet heeft gestrekt tot wederrechtelijk verkregen voordeel, dient van het totaalbedrag de waarde van deze hennep ((550 x € 3,28=) € 1.804,00) afgetrokken te worden. Daarnaast is het hof van oordeel dat de kosten die zijn gemaakt om medeveroordeelde [medeverdachte 1] het huis te laten bewonen en de kwekerij te laten bewaken tevens van het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden afgetrokken (28 weken x € 150,00 per week = € 4.200,00).Dit leidt tot de volgende berekening:€ 66.846,25 - € 1.804,00 - € 4.200,00 = € 60.842,25Evenwel heeft de veroordeelde naar het oordeel van het hof met vier anderen van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde feit geprofiteerd. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst. De veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de veroordeelde en zijn mededaders – met uitzondering van [medeverdachte 1] – dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de veroordeelde aannemelijk zou hebben gemaakt dat feitelijk van een andere verdeling moet worden uitgegaan. Het hof zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel aan allen, behalve [medeverdachte 1] , pondspondsgewijs toerekenen. Dit leidt tot de volgende berekening:€ 60.842,25 : 4 = € 15.210,56Het hof stelt aldus het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op (afgerond)€ 15.210,56.”
elk van hen” (aldus citeer ik de Hoge Raad) [3] moet worden toegerekend. Indien twee of meer daders van een strafbaar feit hebben geprofiteerd, maar aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet een indicatie valt te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst, kan dit ertoe leiden dat het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs wordt toegerekend. [4]
derde middelklaagt dat het hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden is uitgegaan van een pondspondsgewijze verdeling over vier daders, terwijl concrete aanwijzingen bestaan dat méér dan vier daders profijt hebben gehad van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het bovendien onduidelijk is over welke vier daders het voordeel is verdeeld.