In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het hof Amsterdam. Het hof had op 13 maart 2018 het vonnis van de politierechter te Amsterdam bevestigd, waarbij de verdachte was veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte had in hoger beroep vrijspraak bepleit, wat betekende dat het hof gehouden was om de gronden van de bewezenverklaring aan te vullen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof in zijn arrest de inhoud van de bewijsmiddelen niet voldoende had gemotiveerd, wat in strijd is met de eisen van de wet. Hierdoor was de bewezenverklaring niet naar behoren onderbouwd. De Hoge Raad concludeerde dat het eerste middel van cassatie slaagde, terwijl het tweede middel geen bespreking meer behoefde. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan. De zaak betreft een belangrijke overweging over de motiveringseisen bij bewezenverklaringen in strafzaken.