Nr. 18/03634
Zitting: 5 maart 2019
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 10 oktober 2013 door het hof Den Haag wegens “mishandeling” veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.D. Groen, advocaat te Utrecht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt over de uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep. Het hof had moeten doen blijken dat nader onderzoek naar de geldigheid van die uitreiking van die dagvaarding heeft plaatsgevonden nu zich bij de stukken van het geding geen bericht van aankomst met daaraan gehechte volmacht bevindt.
Tot de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep voor de terechtzitting van 10 oktober 2013 gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 26 augustus 2013 tevergeefs is aangeboden op verdachtes GBA-adres en dat de dagvaarding in hoger beroep op 28 augustus 2013 is uitgereikt aan [betrokkene] die door de verdachte schriftelijk was gemachtigd om het stuk in ontvangst te nemen. De akte van uitreiking bevat voorts een handtekening voor ontvangst en het nummer van een legitimatiebewijs. Anders dan in de akte is vermeld, is daaraan niet gehecht het desbetreffende bericht van aankomst met de schriftelijke machtiging.
Het proces-verbaal van het hof van 10 oktober 2013 houdt onder meer in:
“De voorzitter merkt op dat de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep vermeldt dat deze is uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde. De betreffende machtiging ontbreekt echter bij de stukken.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.”
6. In verschillende strafzaken in cassatie is inmiddels het geval aan de orde geweest dat in de akte van uitreiking van de dagvaarding wordt vermeld dat is uitgereikt aan een schriftelijke gemachtigde, maar dat er gebreken zijn. Zo is van een geldige uitreiking geen sprake als in de akte zowel een omschrijving als een nummer van het legitimatiebewijs van de schriftelijk gemachtigde ontbreekt.Indien ter terechtzitting in hoger beroep wordt betwist dat een schriftelijk volmacht is verstrekt, is de rechter gehouden in het vonnis of arrest er blijk van te hebben gegeven dat nader onderzoek naar die betwisting heeft plaatsgevonden.
7. Thans is het geval aan de orde van een uitreiking van een dagvaarding aan een schriftelijk gemachtigde terwijl bij de stukken noch het bericht van aankomst noch een ander stuk is gevoegd waaruit de machtiging kon blijken. In een arrest uit 1993stelde de Hoge Raad vast dat de tekst van de betekeningsakte inhield dat het gerechtelijk schrijven was uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde die daarbij het bericht van aankomst had overgelegd, terwijl die persoon voor ontvangst had getekend en het nummer van diens paspoort was vermeld. Dat was voldoende en het beroep werd verworpen. De Hoge Raad overwoog nog wel dat de verdachte blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting geen beroep had gedaan op een ongeldige machtiging.
8. Het middel is kennelijk vooral geïnspireerd door een conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Wortel.Ik citeer daaruit het volgende:
“15. Uit deze uitspraken kan naar mijn inzicht niet als algemene regel worden afgeleid dat steeds moet worden aangenomen dat in de akte van uitreiking terecht melding is gemaakt van uitreiking aan een schriftelijk gemachtigde, zodat de machtiging zich niet noodzakelijk bij de stukken behoeft te bevinden. Daartoe lijken deze uitspraken mij te zeer verweven met de bijzonderheden van het geval.
Dat uitgangspunt zou mij ook niet juist voorkomen, met het oog op de bijzondere betekenis die de wet aan de uitreiking aan een schriftelijk gemachtigde toekent. Met het oog daarop moet voldoende zekerheid bestaan dat de geadresseerde de machtiging werkelijk heeft verleend.
16. Daarom meen ik dat de kwestie als volgt moet worden bezien. In geval van uitreiking van een gerechtelijk stuk aan een schriftelijk gemachtigde kan rechtsgeldige betekening in beginsel slechts worden aangenomen indien uit de stukken blijkt dat de geadresseerde (doorgaans de verdachte of veroordeelde) die machtiging werkelijk heeft verleend. Die machtiging dient derhalve in beginsel bij de stukken te zijn gevoegd. Zij kan, al dan niet in algemene zin strekkend tot het in ontvangst nemen van post, in een door de geadresseerde zelf gekozen vorm schriftelijk zijn vastgelegd. De machtiging kan - uiteraard - ook zijn verleend door in de daartoe bestemde rubriek van het bericht van aankomst (na vergeefse aanbieding achtergelaten op het van de geadresseerde bekende adres) de naam van de gemachtigde in te vullen. Een schriftelijke machtiging dient, in welke vorm zij ook is vastgelegd, de handtekening te dragen van degene die haar heeft verleend.
17. Op grond van uitsluitend een daartoe strekkende aantekening in de akte van uitreiking mag niet worden aangenomen dat het gerechtelijk stuk aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt, ook niet indien (bij loketuitreiking) aantekening is gemaakt van het type en het nummer van het legitimatiebewijs van degene aan wie is uitgereikt. Zulke aantekening betreft immers alleen de identiteit van degene aan wie is uitgereikt, maar niet de omstandigheid dat deze door de geadresseerde daadwerkelijk is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen.
18. Niettemin zal ook bij het ontbreken van de op schrift gestelde machtiging mogen worden aangenomen dat het voor de verdachte bestemd gerechtelijk stuk (geldig) is uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde, indien a) het stuk is aangeboden op het inschrijvingsadres of op een door de verdachte opgegeven (en niet door latere gegevens achterhaald) adres, en b) de geldigheid van de betekening niet door of namens de verdachte is betwist, ofschoon daartoe gelegenheid is geweest.”
9. Aan de onder punt 18 van de geciteerde conclusie onder a) en b) vermelde eisen is voldaan. Geldt nu een uitzondering voor het geval dat niet valt uit te sluiten dat verdachte in feitelijke aanleg de mogelijkheid is onthouden een beroep te doen op een niet geldige machtiging? Als de machtiging inderdaad niet geldig is, kan verdachte natuurlijk niet zonder meer worden tegengeworpen dat hij daarvan bij het hof geen melding heeft gemaakt. Voor dat geval moet namelijk worden aangenomen dat hij niet van de zitting op de hoogte is geweest.
10. Indien al wordt toegelaten dat in een geval als het onderhavige (verstek in eerste en tweede aanleg) eerst in cassatie een beroep op de ongeldige machtiging mogelijk is, zal de cassatieschriftuur mijns inziens argumenten moeten bevatten waaruit op zijn minst de mogelijkheid van een ongeldige machtiging naar voren komt. De enkele stelling dat er een mogelijkheid is dat de machtiging niet geldig is, is onvoldoende. De voorliggende schriftuur komt niet verder dan het opperen van die mogelijkheid.
11. Aldus blijft staan het kennelijke oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend aan een door de verdachte schriftelijk gemachtigde. Dat leidt er mijns inziens echter niet toe dat het middel faalt, maar dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep.
12. Uit art. 588, derde lid, onder b, Sv volgt namelijk dat een uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep aan een door de verdachte schriftelijk gemachtigde geldt als betekening aan de verdachte in persoon. Dat brengt met zich dat ingevolge art. 432, eerste lid, aanhef en onder a, Sv het beroep in cassatie binnen veertien dagen na de uitspraak moet worden ingesteld.Namens de verdachte is echter op 14 augustus 2018 beroep in cassatie ingesteld.
13. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn cassatieberoep heeft ingesteld, kan hij niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
14. Deze conclusie strekt er dan ook toe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden