Conclusie
eerste middelklaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, doordat het hof, het vonnis van de rechtbank bevestigende, ten onrechte heeft volstaan met een verkorte bewijsconstructie als bedoeld in art. 359, derde lid tweede volzin, Sv.
Vonnis waarvan beroep
Bijzondere overweging omtrent het bewijs
Bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
de bewezenverklaring’is verwoord wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het strafverzwarende bestanddeel dat ziet op de braak, verbreking en/of inklimming nu daar het wettig bewijs voor ontbreekt.
Ten aanzien van parketnummer: 01/088161-16, feit 1:
Verdachte:
Zaak 01/088161-16
inde woning, terwijl hij nog bezig was om goederen te verzamelen. Volgens vaste jurisprudentie is beslissend voor ‘wegnemen’ dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Dat was hier nog niet het geval.
tweede middelbehelst de klacht dat het hof ten onrechte en in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet heeft gereageerd op het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat (nog) geen sprake was van een voltooide diefstal.