Conclusie
1.Inleiding
2.Het eerste middel
eerste middelbehelst de klacht dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde witwassen het opzet (de wetenschap) niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
en
hij op 23 april 2008 te Waalwijk, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 108.000 euro, over te dragen en om te zetten, dit bedrag voorhanden heeft gehad en overgedragen terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
3.Het tweede middel
tweede middelbehelst de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte opzettelijk “gebruik heeft gemaakt” van een valse factuur. De steller van het middel neemt daarbij het standpunt in dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de factuur door de verdachte als middel tot misleiding tegenover derden is gebruikt.
Feit 2: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid Sr, als ware het echt en onvervalst.
4.Het derde middel
derde middelwordt door de steller daarvan betoogd dat ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2017 door het hof niet is beslist op een herhaald verzoek tot het horen als getuigen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
5.Het vierde middel
vierde middelwordt geklaagd dat de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden.