1.3.De beoordeling
Evenals de officier van justitie en anders dan de raadsman, gaat de politierechter ervan uit dat in de hennepkwekerij die op 19 maart 2014 is aangetroffen in de huurwoning van veroordeelde aan de [a-straat 1] in [plaats] - voorafgaand aan de aangetroffen kweek - één oogst is gerealiseerd.
Hierbij baseert de politierechter zich op de ontnemingsrapportage, waarin is aangegeven dat de vermelde eerdere oogst is vastgesteld op basis van een in de woning ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken:
- afvalstoffen van een gerooid hennepproduct
- verwijderd respectievelijk vervuild filterdoek van het koolstoffilter
- diverse lege jerrycans met groeimiddelen
- diverse gebruikte bloempotten, waarvan enkele gevuld met potgrond en hennepresten
- lege hennepstekbakken
- een vuilniszak met gebruikte potgrond met wortelresten.
De veroordeelde heeft aangevoerd dat hij slechts één oogst heeft gehad die grotendeels is mislukt en waarvan hij slechts een halve kilo heeft kunnen verkopen voor € 1.500,-. Dit verweer is - ook nadat daarover vragen zijn gesteld op de terechtzitting in hoger beroep - op geen enkele wijze nader onderbouwd. Desgevraagd heeft de veroordeelde evenmin kunnen uitleggen hoe het mogelijk is dat de zorgvuldige (technische) voorbereiding van de teelt gevolgd werd door (zoals de veroordeelde ook onderkent) een slecht voorbereide uitvoering (inclusief de keuze voor een nieuwe teelttechniek die de veroordeelde onvoldoende onder knie had). Tegenover deze enkele verklaring staat het goed onderbouwde ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ van 3 september 2014 met bijlagen, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (hierna: het ontnemingsrapport). Op grond van dit ontnemingsrapport, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en het dossier in de strafzaak is aannemelijk geworden dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van het onder 1 primair ten laste gelegde feit waarvoor hij in de strafzaak is veroordeel, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ten bedrage van € 29.490,-.”
6. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht luidt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de betrokkene in de bewezenverklaarde periode (eerder) heeft geoogst.
7. Zoals hierboven aangehaald heeft de politierechter in het door het hof bevestigde vonnis geoordeeld dat de betrokkene financieel voordeel heeft verkregen “
door middel van of uit baten van het[onder 1 primair]
bewezenverklaarde feit”. Het bewezenverklaarde handelen heeft plaatsgevonden in de periode van 15 februari 2014 tot en met 19 maart 2014. Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de politierechter één oogst betrokken, die is voorafgegaan aan de teelt van de inbeslaggenomen hoeveelheid hennepplanten. Dat die oogst heeft plaatsgehad binnen de bewezenverklaarde periode vloeit echter niet zonder meer uit de bewijsvoering voort. Daarover klaagt het middel terecht.
8. De vraag die vervolgens rijst, is of het arrest zich leent voor verbeterde lezing, in die zin dat moet worden aangenomen dat het hof op het voetspoor van de politierechter bij kennelijke vergissing heeft overwogen dat de betrokkene financieel voordeel heeft verkregen “
door middel van of uit baten van het[onder 1 primair]
bewezenverklaarde feit”, in plaats van dat de betrokkene “
uit het[onder 1 primair]
bewezenverklaarde handelen en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan, financieel voordeel heeft genoten”.
9. In de onderhavige zaak, waarin het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat aan de hand van een concrete berekeningsmethode, kan uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de betrokkene met de ontmantelde hennepkwekerij op enig moment voorafgaande aan de inbeslagneming een oogst heeft gerealiseerd. Daarmee ligt in de bewijsvoering besloten dat het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene eventueel (ook) voordeel heeft genoten uit andere strafbare feiten als bedoeld in art. 36e, tweede lid, Sr en dat voldoende aanwijzingen bestaan dat die andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. In de voorliggende zaak biedt de bewijsvoering dan ook voldoende grondslag voor een verbeterde lezing van het arrest. Daarmee komt aan de eerste deelklacht de feitelijke grondslag te ontvallen.
10. De eerste deelklacht faalt.
11. De tweede deelklacht luidt dat het hof het verweer
“dat de betrokkene slechts één oogst heeft gehad die grotendeels is mislukt en waarvan hij slechts een halve kilo heeft kunnen verkopen voor € 1.500,”ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
12. Het hof heeft de verklaring van de verdachte dat de eerdere oogst grotendeels is mislukt niet aannemelijk geacht. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk gelet op de door het hof uiteengezette feiten en omstandigheden en hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd, waarbij, anders dan de steller van het middel betoogt, vooral doorslaggevend is dat de betrokkene zijn stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd. De tweede deelklacht faalt.
13. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering.
14. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden