De motivering van het oordeel van de rechtbank is neergelegd in de volgende overwegingen, waarin met “klager” de echtgenoot van de klaagster wordt bedoeld:
“De verdere beoordeling van het beklag van klaagster
Het beklag ziet op de inbeslagneming van voorwerpen onder klaagster op haar woonadres aan de [a-straat 1] te Kalmthout, in het kader van een lopende ontnemingsprocedure tegen klager. De adressen [a-straat 1] en [a-straat 2] betreffen volgens klaagster één geheel, te weten: haar woning annex atelier, waar klaagster ten tijde van de inbeslagneming aanwezig was. Het beslag is gelegd door de Belgische justitie ter uitvoering van een Nederlands verzoek om rechtshulp.
In het rechtshulpverzoek heeft de officier van justitie aan de Belgische autoriteiten opgegeven dat klagers in gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank stelt, met de raadsman en het nadere standpunt van de officier van justitie in raadkamer, vast dat deze informatie onjuist is, omdat uit de door klagers overgelegde stukken blijkt dat zij op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. Voor wat betreft het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime tussen klagers gaat de rechtbank uit van de volgende gegevens:
Klagers zijn echtelieden en hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. Zij zijn beiden sinds 1992 woonachtig in België en zijn sindsdien altijd in België blijven wonen. Zij zijn volgens de verklaring van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Essen (België) aldaar op 18 juni 1993 met elkaar gehuwd. In artikel 1 van het voor notaris [betrokkene 1] te Kalmthout (België), in aanwezigheid van twee getuigen, op 11 juni 1993 tussen klagers verleden ‘huwelijkskontrakt’, dat op 14 juni 1993 is ingeschreven bij Kapellen Registratie, België, hebben klagers gekozen voor het ‘stelsel van de scheiding van goederen’ overeenkomstig artikel 1466 en volgende van het (Belgisch) burgerlijk wetboek.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben klagers hiermee krachtens het voor Nederland van toepassing zijnde Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (in werking getreden op 1 september 1992, zoals thans ook gecodificeerd in artikel 43 en volgende van boek 10 van het Burgerlijk Wetboek) bij het ‘huwelijkskontrakt’ een geldige rechtskeuze voor het overeengekomen huwelijksvermogensregime naar Belgisch recht gemaakt. Dat wordt niet anders door het feit dat er geen registratie in het Nederlandse huwelijksgoederenregister is.
Een en ander betekent dat er vanwege onjuiste informatieverstrekking door de Nederlandse autoriteiten aan de Belgische autoriteiten gebreken aan de inbeslagneming kleven die door de rechtbank in deze procedure niet hersteld kunnen worden.
Anders dan de raadsman stelt de rechtbank vast dat hier geen sprake is geweest van een bewuste misleiding, maar een onzorgvuldigheid van het Openbaar Ministerie. Echter, in aanmerking genomen dat het gedane rechtshulpverzoek is gebaseerd op internationale rechtshulpverdragen (zoals het Europees Verdrag, aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, en het Beneluxverdrag, aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en dit verzoek derhalve wordt beheerst door het interstatelijke vertrouwensbeginsel, waarbij de juistheid van de door de verzoekende staat verstrekte informatie tot uitgangspunt wordt genomen, leidt dit tot de conclusie dat de onderhavige inbeslagneming op een onjuiste grond is gedaan en dat reeds daarom het beslag op alle voorwerpen behoort te worden opgeheven.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen zal de rechtbank het beklag van klaagster gegrond verklaren en komt zij niet toe aan een verdere beoordeling van het beklag van klaagster.”