ECLI:NL:PHR:2019:875
Parket bij de Hoge Raad
- G. Knigge
- Rechtspraak.nl
Conservatoir beslag in het kader van Europees onderzoeksbevel versus Europees bevriezingsbevel
In deze zaak gaat het om een beklag dat zich richt tegen conservatoir beslag dat is gelegd in het kader van de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (EOB) of een Europees bevriezingsbevel (EBB). De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, G. Knigge, concludeert dat het niet duidelijk is in welk kader het beslag is gelegd, wat van groot belang is voor de ontvankelijkheid van de klager in zijn cassatieberoep. Indien het beslag is gelegd in het kader van een EOB, staat cassatieberoep open, maar als het gaat om een EBB, is dat niet het geval. De AG concludeert dat de conservatoire beslaglegging niet heeft plaatsgevonden in het kader van de tenuitvoerlegging van het EOB, aangezien een EOB geen betrekking kan hebben op conservatoir beslag. Dit leidt tot de conclusie dat de klager niet kan worden ontvangen in zijn beroep.
De rechtbank Den Haag had eerder het verzoek van de klager om de behandeling van het beklag aan te houden afgewezen en het beklag ongegrond verklaard. De klager, geboren in 1985, is verdacht van diefstallen in België. De rechtbank stelde vast dat het beslag was gelegd naar aanleiding van een EOB, maar ook dat het conservatoir beslag was gelegd op grond van een EBB. De AG wijst op de noodzaak om te bepalen welk bevel van toepassing is, aangezien dit invloed heeft op de mogelijkheid tot cassatie.
De AG concludeert dat, ongeacht de onduidelijkheid over het type bevel, het beslag niet kan worden aangemerkt als gelegd in het kader van de uitvoering van een EOB, waardoor de klager niet ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. De conclusie van de AG strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het ingestelde beroep, en de bespreking van de cassatiemiddelen komt niet aan de orde.