4.2Immers, de beantwoording van de vraag of overschrijding van de in art. 345 derde lid Sv bepaalde termijn binnen welke de uitspraak dient plaats te vinden, nietigheid van het onderzoek tengevolge heeft, is ervan afhankelijk of mede van toepassing is het in het vierde lid van gemeld artikel vervatte voorschrift dat, indien bedoelde termijn is overschreden, de zaak door hetzelfde college opnieuw wordt onderzocht. Nu ingevolge art. 29 Uitleveringswet wel het eerste en het derde lid, doch niet het vierde lid van gemeld art. 345 van overeenkomstige toepassing is verklaard en mitsdien in uitleveringszaken – gezien ook art. 31 vierde lid Uitleveringswet – geen sprake kan zijn van toepassing van de in gemeld vierde lid voorziene sanctie op het niet in acht nemen van de in het derde lid van art. 345 bepaalde termijn, heeft een overschrijding van die termijn in laatstbedoelde zaken geen nietigheid van het onderzoek tengevolge. Dit neemt niet weg dat het, mede gelet op art. 28 eerste lid Uitleveringswet, ongewenst is dat de termijn van art. 345 derde lid Sv in uitleveringszaken door rechtbanken wordt overschreden.”
Uit de overwegingen van de Hoge Raad volgt dat de lijn in de rechtspraak, dat overschrijding van de in art. 345, derde lid, Sv bepaalde termijn van de uitspraak in strafzaken zonder dat ingevolge art. 345, vierde lid, Sv de zaak op de bestaande tenlastelegging door hetzelfde college opnieuw is onderzocht nietigheid van het onderzoek tot gevolg heeft, niet is verlaten.
11. Voor bepaalde, omvangrijke zaken is de uitspraaktermijn (te) kort gebleken. De praktijk heeft daaraan in zoverre een mouw gepast, dat na afloop van het onderzoek ter terechtzitting het onderzoek op een nadere terechtzitting gesloten wordt verklaard. De Hoge Raad heeft in dit verband geoordeeld dat noch art. 345 Sv noch enige andere rechtsregel zich daartegen verzet.Daardoor wordt de rechtspraak in zeer bewerkelijke zaken enige ruimte geboden, zonder dat de regeling van art. 345, derde en vierde lid, Sv als zodanig aan belang heeft ingeboet. De korte termijn waarop na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting uitspraak wordt gedaan, is een verworvenheid van ons strafprocesrecht die het verdient gekoesterd te worden.
12. In dit verband moet worden benadrukt dat de wetgever lijkt vast te houden aan een vaste uiterste uitspraaktermijn, bij overschrijding waarvan de zaak op de bestaande tenlastelegging opnieuw moet worden behandeld. Art. 4.2.4.11.4 van het concept “voorstel van wet tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering inhoudende bepalingen over de berechting in verband met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering” luidt, voor zover relevant, als volgt:
“1. De rechtbank doet uiterlijk op de veertiende dag na de sluiting van het onderzoek uitspraak.
2. Om klemmende redenen die verband houden met de complexiteit van de zaak kan de rechtbank beslissen uiterlijk zes weken na de sluiting van het onderzoek uitspraak te doen. Deze beslissing is met redenen omkleed.(…)
5. Indien de uitspraak niet binnen de ingevolge het eerste of tweede lid geldende termijn is gedaan, heropent de rechtbank het onderzoek en behandelt zij de zaak op de bestaande tenlastelegging opnieuw.”
Hieruit volgt dat het voorliggende voorstel wel voorziet in de mogelijkheid wegens klemmende redenen die verband houden met de complexiteit van de zaak uiterlijk zes weken na de sluiting van het onderzoek uitspraak te doen, maar dat verder uitstel niet mogelijk is zonder dat de zaak wordt heropend en op de bestaande tenlastelegging opnieuw wordt onderzocht.
13. Ik keer terug naar de onderhavige zaak. Het hof heeft de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nadat in eerste aanleg wegens hetzelfde feit een geldboete van 500 euro, subsidiair ten dagen hechtenis, was opgelegd. Het onderzoek ter terechtzitting is op 23 juli 2014 gesloten, terwijl uitspraak is gedaan op 8 augustus 2014. Het hof heeft aldus in strijd met het bepaalde in art. 345, derde lid, Sv, in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv, niet uiterlijk op de veertiende dag na de sluiting van het onderzoek uitspraak gedaan, terwijl het vervolgens in strijd met het bepaalde in art. 345, vierde lid, Sv, in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv, heeft verzuimd de zaak op de bestaande tenlastelegging opnieuw te onderzoeken. Dat verzuim heeft nietigheid tot gevolg.
14. Het middel slaagt.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden