ECLI:NL:PHR:2019:960

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
18/04120
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens schietincident in woonwijk met vuurwapen

In deze zaak gaat het om een schietincident dat plaatsvond op 4 november 2016 in Spijkenisse, waarbij de verdachte, geboren in 1992, op drie mannen schoot die op hem aan het schieten waren. De verdachte werd eerder door het gerechtshof Den Haag veroordeeld voor poging tot doodslag en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De advocaat-generaal (AG) heeft in zijn conclusie gesteld dat de feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat de verdachte opzettelijk heeft geschoten met de bedoeling om een van de mannen te doden. De AG adviseert de Hoge Raad om het bestreden arrest te vernietigen. De bewijsvoering van het hof steunt op getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder de aanwezigheid van hulzen en een kogel die zijn veiliggesteld op de plaats delict. De verdachte heeft verklaard dat hij zich in een levensbedreigende situatie bevond, maar de AG betwist dat er voldoende bewijs is voor het voorwaardelijk opzet op de dood van de mannen. De conclusie van de AG is dat de Hoge Raad de zaak moet terugverwijzen voor een nieuwe beoordeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/04120
Zitting1 oktober 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 22 augustus 2018 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “poging tot doodslag” en 2. “handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.”
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat betrekking heeft op het bewezenverklaarde voorwaardelijk opzet op de doodslag.

2.De bewezenverklaring en de bewijsvoering

2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“1.
hij op 04 november 2016 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, een of meer (tot op heden onbekend gebleven) personen van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels op een of meer (tot op heden onbekend gebleven) personen heeft afgeschoten/afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.”
2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering [1] :
“De beoordeling van de tenlastelegging
Het hof zal bij de beoordeling uitgaan van de hierna weergegeven feiten en omstandigheden.
(…)
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft in het kader van een andere strafzaak bekend dat hij een vuurwapen heeft gebruikt bij een schietincident op 26 februari 2017 aan de [a-straat] te Spijkenisse.
Naar aanleiding van dit schietincident is het vuurwapen (pistool) in beslag genomen en gewaarmerkt met SIN AAKC5637NL.
(…)
Op 4 november 2016 kreeg de politie omstreeks 21:54 uur een melding dat er zou zijn geschoten op een parkeerplaats aan de [b-straat] , ter hoogte van nummer [1] , in de wijk […] te Spijkenisse. Een vrouw die ten tijde van het incident in haar woning aan de [b-straat 1] aanwezig was verklaarde dat zij zag dat er drie mannen met allemaal een pistool in hun handen naar een man aan het schieten waren en dat de andere man, met ook een pistool in handen, terugschoot, richting de drie mannen. Twee mannen stonden tussen een camper (naar het hof steeds begrijpt: een caravan) en een rode auto op een lege parkeerplaats. Aan de andere kant van de camper stond ook een man. De vierde man (naar het hof begrijpt: de verdachte) stond een stukje verderop ter hoogte van het tunneltje dat onder het flatblok loopt.
Op de parkeerplaats waar het schietincident heeft plaatsgevonden zijn meerdere hulzen en een kogel gevonden. Op die parkeerplaats stond - haaks op de parkeervakken met de witte caravan, schuin tegenover de witte caravan - een grijze Renault Clio geparkeerd – waarvan de ruit van het rechterportier kapot was. In de rugleuning van de bestuurdersstoel van dit voertuig bleek een inschotbeschadiging aanwezig te zijn. Bij het verwijderen van de stoelhoes werd een uitschotbeschadiging zichtbaar. Op de bodemplaat achter de bestuurdersstoel was een gedeformeerde kogel, aanwezig. De kogel is veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AADX3499NL. Schuin naast de beschadigde Renault Clio, waren op de straat twee hulzen aanwezig. De hulzen zijn afzonderlijk veiliggesteld, verpakt en gewaarmerkt met SIN AADU5587NL en SIN AADU5595NL. Aan het einde van de doorgang werd een huls aangetroffen. De huls is veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AADX4427NL. In de nabijheid van de caravan zijn nog andere hulzen veilig gesteld.
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 april 2017 is gebleken dat er aanwijzingen zijn dat de hierboven genoemde drie hulzen (AADU5587NL, -95NL en (AADX4427NL) en de kogel (AADX3499NL) zijn verschoten met het vuurwapen (AAKC5637NL) dat de verdachte heeft gebruikt bij eerder genoemd schietincident op 26 februari 2017. De bevindingen uit het vergelijkend hulsonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer de hulzen zijn verschoten met dat vuurwapen, dan wanneer deze zijn verschoten met een ander vuurwapen met hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. Datzelfde geldt voor het vergelijkend kogelonderzoek.
[getuige] heeft als getuige verklaard dat er op 3 november 2016 - zijnde een dag voor de tenlastegelegde schietpartij - een Antilliaanse man bij haar woning aanbelde. Hij was boos en vroeg naar haar broertje. Deze persoon heeft toen de kolf en een stukje van de loop van een vuurwapen aan haar getoond. Ze kende deze persoon, als zijnde [verdachte] en/of [verdachte] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat [verdachte] en [verdachte] bijnamen van hem zijn.
Rond het tijdstip van het schietincident aan de [b-straat] straalde de telefoon van de verdachte de zendmast aan op de [c-straat 1] te Spijkenisse. De plaats delict valt binnen het aanstralingsgebied van deze zendmast.
Oordeel hof
(…)
Het hof acht op grond van voormelde feiten en omstandigheden met de advocaat-generaal en de rechtbank evenwel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte minst genomen met voorwaardelijk opzet heeft gepoogd een of meerdere personen van het leven te beroven, waarbij de verdachte een vuurwapen met munitie heeft gebruikt. Door immers op een in een woonwijk gelegen parkeerplaats meermalen met een vuurwapen gericht en op korte afstand op één of meer personen te schieten heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij (een van) deze personen zou raken in vitale delen met dodelijk gevolg en heeft hij klaarblijkelijk bewust die aanmerkelijke kans aanvaard.”

3.Het middel

3.1
Het middel bevat de klacht dat het onder 1 bewezenverklaarde (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
3.2
Uitgangspunt is dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. [2]
3.3
Voor zover het gaat om het bij de verdachte aanwezige opzet, kan uit de bewijsvoering van het hof het volgende worden afgeleid:
- drie mannen die op een parkeerplaats stonden, met allemaal een pistool in hun handen, waren aan het schieten op de verdachte;
- twee van de mannen stonden tussen een witte caravan en een rode auto, op een lege parkeerplaats;
- de derde man stond aan de andere kant van de witte caravan;
- de verdachte schoot terug op de drie mannen; hij stond een stukje verderop, ter hoogte van het tunneltje dat onder het flatblok loopt;
- schuin tegenover de witte caravan, op de parkeervakken haaks met de caravan, stond een grijze Renault Clio geparkeerd. Deze had een kapotte rechterportierruit, een in- en uitschotbeschadiging in de rugleuning van de bestuurdersstoel en er lag een gedeformeerde kogel op de bodemplaat achter de bestuurdersstoel;
- schuin naast deze Renault Clio, op de straat, zijn twee hulzen aangetroffen en aan het einde van de doorgang een huls;
- deze kogel en hulzen zijn afkomstig van een pistool dat de verdachte bij een ander schietincident heeft gebruikt.
3.4
Volgens het hof heeft de verdachte, door op een in een woonwijk gelegen parkeerplaats meermalen met een vuurwapen gericht en op korte afstand op één of meer personen te schieten, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij (een van) deze personen zou raken in vitale delen, met dodelijk gevolg, en heeft hij klaarblijkelijk bewust die aanmerkelijke kans aanvaard.
3.5
Ik ben van mening dat het middel, dat tegen dit oordeel van het hof opkomt, slaagt en wel op de volgende gronden:
(i) Dat de verdachte “op korte afstand” heeft geschoten, volgt niet uit de feiten en omstandigheden die door het hof zijn vastgesteld. Daaruit kan niet méér worden opgemaakt dan dat de drie mannen waarop de verdachte schoot op de parkeerplaats stonden, naast een witte caravan, en de verdachte een stukje verderop, ter hoogte van een tunnel die onder het flatblok loopt.
(ii) Dat de verdachte gericht heeft geschoten op deze personen, volgt ook niet uit de bewijsvoering. Deze houdt in dat een kogel en hulzen, die afkomstig zouden zijn van het pistool waarmee de verdachte schoot, zijn aangetroffen in, respectievelijk naast een Renault Clio die schuin geparkeerd stond tegenover de bovengenoemde witte caravan. Het lijkt erop dat de verdachte in de richting dan wel in de buurt van deze auto heeft afgevuurd. Hoe de Renault Clio echter ten opzichte van de drie mannen en de verdachte gepositioneerd stond, wordt uit de bewijsvoering niet duidelijk.
(iii) De in en naast de Renault Clio aangetroffen kogel en hulzen bieden volgens mij onvoldoende aanknopingspunten voor de gevolgtrekking van het hof dat de verdachte gericht op de drie mannen heeft geschoten. Als de verdachte dat wel zou hebben gedaan, dan is het bovendien vreemd dat in of naast de rode auto en/of de witte caravan waar(tussen) de mannen stonden, geen kogel en of huls van verdachtes pistool is aangetroffen.
(iv) De vernielde rechterportierruit, de in- en uitschotbeschadiging in de rugleuning van de bestuurdersstoel en de op de bodemplaat achter die bestuurdersstoel aangetroffen gedeformeerde kogel aangetroffen in de Renault Clio, zeggen weinig over hoe de verdachte, die verderop ter hoogte van de tunnel onder het flatblok stond te schieten, ten opzichte van de Renault Clio heeft gestaan en of hij de mannen zou hebben kunnen raken.
(v) Daaraan kan nog worden toegevoegd, dat ook wanneer zou moet worden aangenomen dat de verdachte op de mannen heeft gericht, deze omstandigheid niet zonder meer betekent dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarbij (een van) deze personen dodelijk zou raken.
3.6
Waar het om gaat is of de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van (een van) de mannen dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
3.7
De vaststellingen van het hof lijken mij niet toereikend voor een dergelijk oordeel.
3.8
Het middel slaagt.

4.Conclusie

4.1
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.2
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het betreft een op promis-wijze opgemaakt arrest. De in de voetnoten 2 tot en met 10 opgenomen bewijsmiddelen waaraan het hof de in deze bewijsvoering weergegeven feiten en omstandigheden heeft ontleend, zal ik hier niet weergeven.
2.Vgl. o.a. HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:973.