ECLI:NL:PHR:2019:991

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
18/00202
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening tegen niet verschenen verdachte en uitreiking van dagvaarding

In deze zaak gaat het om de vraag of de dagvaarding in hoger beroep op het juiste adres is uitgereikt aan de verdachte, die niet is verschenen. De Hoge Raad behandelt de kwestie van de bekendheid van de woon- of verblijfplaats van de verdachte in het kader van artikel 588, eerste lid, onder b sub 2 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte was eerder veroordeeld voor witwassen en valsheid in geschrift, en de behandeling van de zaak vond plaats in de Noordelijke fraudekamer. De verdachte heeft in eerdere zittingen verschillende adressen opgegeven, maar er is onduidelijkheid over zijn feitelijke verblijfplaats. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende aandacht heeft besteed aan het adres dat als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte kan gelden, en dat er geen poging is gedaan om de dagvaarding op dat adres uit te reiken. Dit leidt tot de conclusie dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

Nr. 18/00202
Zitting: 9 juli 2019
(bij vervroeging)
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 29 november 2017 door het hof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt dat “de dagvaarding voor de zitting in hoger beroep niet op het adres waar verdachte verbleef - en dat bekend was bij de justitiële autoriteiten - is aangeboden.”
Het bestreden arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 5 juli 2017 en 29 november 2017.
Op de zitting van 5 juli 2017 zijn zowel de verdachte als zijn raadsman niet verschenen. Het hof heeft de zaak naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van de raadsman aangehouden. Op de zitting van 29 november 2017 is de verdachte niet verschenen, maar was de raadsman aanwezig. De raadsman heeft verklaard dat hij door verdachte niet was gemachtigd om de verdediging te voeren. Het hof heeft verstek verleend en de zaak is behandeld. Het hof heeft vervolgens toepassing gegeven aan het bepaalde in art. 416, tweede lid, Sv.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich:
Voor wat betreft de dagvaarding om ter terechtzitting in hoger beroep op 5 juli 2017 te verschijnen:
- Een akte van uitreiking die inhoudt dat de dagvaarding op 9 mei 2017 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Noord Nederland, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
- Een akte van uitreiking die inhoudt dat de dagvaarding op 18 mei 2017 is aangeboden op het adres [E0001] te Zuidlaren [1] en niet is uitgereikt, omdat volgens mededeling van degene die zich op het ingevulde adres bevond de geadresseerde daar niet woont noch verblijft. Vervolgens is de brief op 24 mei 2017 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Noord Nederland omdat de geadresseerde op de dag van de aanbieding van de brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven. Voorts is een afschrift van de brief op 24 mei 2017 gezonden naar het adres [E0001] te Zuidlaren.
Voor wat betreft de oproeping om ter terechtzitting in hoger beroep op 29 november 2017 te verschijnen:
- Een akte van uitreiking die inhoudt dat de oproeping op 13 oktober 2017 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Noord Nederland, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
- Een akte van uitreiking die inhoudt dat de oproeping op 19 oktober 2017 is aangeboden op het adres [E0001] te Zuidlaren en niet is uitgereikt, omdat volgens mededeling van degene die zich op het ingevulde adres bevond de geadresseerde daar niet woont noch verblijft; vervolgens is de brief op 24 oktober 2017 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Noord Nederland omdat de geadresseerde op de dag van de aanbieding van de brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven. Voorts is een afschrift van de brief op 24 oktober 2017 gezonden naar het adres [E0001] te Zuidlaren.
Een zogenaamde Informatiestaat SKDB-persoon van 14 juni 2018 [2] houdt onder meer in dat verdachte vanaf 29 november 2012 stond ingeschreven op het woonadres [E0001] Zuidlaren en de laatste mutatie houdt in dat hij vanaf 17 juni 2014 niet staat ingeschreven in de basisregistratie personen: zowel het adres als het land zijn onbekend. De bedoelde Informatiestaat bevat een fors aantal (historische) mutaties van het BRP-adres van de verdachte waaronder: vanaf 2 januari 2004 [a-straat 1] Groningen. Vanaf 24 augustus 2006 is een ander adres vermeld.
8. In eerste aanleg heeft de behandeling van de zaak door de zogenaamde Noordelijke fraudekamer plaatsgevonden op negen zittingen in de periode tussen 13 augustus 2012 en 29 oktober 2014. Bij vonnis van 12 november 2014 is verdachte veroordeeld wegens witwassen (middels onder meer Stichting de 10 Euro Kapper) en valsheid in geschrift tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. In de processen-verbaal van 13 augustus 2012 en 5 november 2012 is als adres de PI Ter Apel vermeld. Verdachte verklaart op de eerste zitting dat hij weer terug kan naar het adres [a-straat 1] Groningen. In de processen-verbaal van de zittingen van 21 januari 2013, 12 februari 2013, 22 november 2013 en 24 januari 2014 is vermeld dat verdachte verblijft in De Cederborg te Zuidlaren waarvan als adres zowel E84 als [E0001] is vermeld. Tijdens die zittingen is verdachte niet aanwezig. Als woonadres is in het proces-verbaal van 22 november 2013 vermeld [a-straat 1] Groningen en in het proces-verbaal van 24 januari 2014 [b-straat 1] Groningen. Tijdens de zittingen van 11 februari 2014 en 3 juni 2014 is verdachte aanwezig en is als zijn woonadres vermeld [b-straat 1] Groningen. In het proces-verbaal van de zitting 29 oktober 2014 waar de zaak inhoudelijk in tegenwoordigheid van verdachte is behandeld is als adres vermeld: [a-straat 1] Groningen. Tijdens de zitting heeft verdachte onder meer verklaard:
“U vraagt mij waar ik de afgelopen periode heb gewoond. Ik heb op enig moment een woning gehuurd in Kleef. Ik ben al in 2010 uit de [a-straat] in Groningen vertrokken. Het klopt dat wij die woning wel hebben aangehouden. Ik huur nu tijdelijk de woning aan de [b-straat] van mijn broer [betrokkene 1] . Zijn vrouw wilde in dat huis gaan wonen.”
9. Ik wijs er voorts op dat het vonnis van de rechtbank Noord Nederland als adres van verdachte [a-straat 1] Groningen vermeldt. De brief van de raadsman van verdachte van 18 november 2014 met de machtiging tot het instellen van hoger beroep vermeldt niet het adres van verdachte, maar wel dat hij te Groningen woont. De akte hoger beroep vermeldt vervolgens dat verdachte woont: Zuidlaren [a-straat 1] . Ik merk op dat die vermelding onjuist moet zijn nu sprake is van een combinatie van een Gronings adres met de plaats Zuidlaren.
10. Voor zover de uitreiking van de dagvaarding en de oproeping heeft plaatsgevonden op het adres [E0001] Zuidlaren komt daaraan geen betekenis toe. Verdachte stond daar immers, anders dan in de aktes van uitreiking is vermeld, sinds 17 juni 2014 niet meer ingeschreven en de processen-verbaal van de rechtbank van 11 februari 2014, 3 juni 2014 en 29 oktober 2014 wijzen er op dat dit geen actueel verblijfadres meer is.
11. De uitreiking van dagvaarding en oproeping aan de griffier van de rechtbank omdat verdachte niet was ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens is gelet op de Informatiestaat SKDB die inhoudt dat in dat vanaf 17 juni 2014 zowel het adres als het land onbekend zijn op zich zelf niet onjuist. De vraag is echter of dit gelet op artikel 588, eerste lid, onder b sub 2 Sv toereikend is. Nu de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen dient te worden uitgereikt aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde. Kon het hof zonder enige nadere toelichting impliciet beslissen dat uitreiking aan de woon- of verblijfplaats niet aan de orde was?
12. De steller van het middel meent dat [a-straat 1] Groningen had moeten worden aangemerkt als de bekende woon-of verblijfplaats van verdachte. Voor zover de raadsman meent dat reeds beslissende betekenis toekomt aan de brief met de machtiging tot het instellen van hoger beroep en de opgemaakte akte hoger beroep volg ik dit niet. Immers de brief vermeldt niet meer dan een woonplaats en het adres op de akte is niet juist. Ook de herhaalde mededeling van de steller van het middel in de schriftuur dat verdachte na opname in Zuidlaren weer gewoon thuis op de [a-straat 1] in Groningen woonde kan ik niet volgen. Tijdens de zittingen van 11 februari 2014 en 3 juni 2014 na zijn opname in de FPA te Zuidlaren was verdachte immers aanwezig en in het proces-verbaal is als het door hem opgegeven woonadres vermeld [b-straat 1] Groningen. Ook het argument in de schriftuur dat verdachte op 21 november 2017 contact heeft gehad met de psychiater die alsnog rapport zou opmaken en dat daarom de justitiële autoriteiten op de hoogte waren van het adres waar verdachte feitelijk verbleef volg ik niet. Ik zie niet in dat het aan de psychiater opgegeven adres zonder meer blijkt uit de stukken van het geding. [3] De psychiater is bovendien geen justitiële autoriteit die zonder meer kan worden aangemerkt als bron van adresgegevens.
13. Resteert de vraag of het in het proces-verbaal van de laatste zitting en vonnis van de rechtbank vermelde woonadres te weten [a-straat 1] Groningen moet worden aangemerkt als bekende woon-of verblijfplaats van verdachte als bedoeld in artikel 588, eerste lid, onder b sub 2 Sv. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op het uit de stukken blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden. [4] Gelet op hetgeen verdachte tijdens de laatste zitting bij de rechtbank heeft verklaard valt er wel iets af te dingen op de vaststelling dat het adres redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van verdachte moet gelden. Dat zou dan echter aan het hof zijn. Het hof heeft er echter geen woord aan gewijd, terwijl de correspondentie die het hof heeft gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2017 onder meer bestaat uit een e-mailbericht van 22 juni 2017 van de vrouw van de verdachte aan diens raadsman waarin als adres van de verdachte [a-straat 1] Groningen is vermeld. Zonder nadere motivering acht ik het daarom onbegrijpelijk dat niet is getracht de dagvaarding en/of de oproeping uit te reiken aan het laatste bekende feitelijke woon- of verblijfadres van verdachte te weten [a-straat 1] Groningen.
14. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het adres [E0001] Zuidlaren is het bezoekadres (hoofdgebouw) van de GGZ instelling Lentis locatie Zuidlaren. Aldaar bevinden zich een aantal met de letter E en een cijfer aangeduide locaties waaronder de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) locatie Cederborg E84 . Verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevond, is daar per 9 november 2012 kennelijk in verband met een psychose opgenomen.
2.Bij de stukken bevinden zich voorts SKDB informatiestaten van 9 mei 2017, 16 juni 2017, 11 oktober 2017 en 13 november 2017 met dezelfde gegevens.
3.HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.24 sub b.
4.Zie opnieuw HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.24 sub b.