ECLI:NL:PHR:2020:1161

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
19/03717
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming uit hennepteelt met discussie over de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel en huisvestingskosten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juli 2019 het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 68.347,86, dat hij aan de staat moest betalen. De betrokkene heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zijn advocaten, mr. G.A. Jansen en mr. Th.O.M. Dieben, twee middelen van cassatie hebben voorgesteld. Het eerste middel richt zich op de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene aanvoert dat het hof ten onrechte voordeel dat gerelateerd is aan een partiële vrijspraak heeft betrokken. De tweede deelklacht van het eerste middel betreft de begrijpelijkheid van de vaststelling van de hoogte van het voordeelsbedrag. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene negentien weken op het adres stond ingeschreven, wat voldoende zou zijn voor twee oogsten, en dat de verklaringen van de betrokkene over het aantal oogsten als onaannemelijk zijn terzijde geschoven.

Het tweede middel klaagt over het oordeel van het hof dat de betrokkene geen huisvestingskosten heeft gemaakt die in mindering dienen te worden gebracht op het te ontnemen geldbedrag. Het hof heeft vastgesteld dat de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] alleen is gehuurd voor de exploitatie van de hennepplantage, maar heeft geen huisvestingskosten in mindering gebracht. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.C. Aben, strekt tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij hij geen gronden heeft aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/03717 P
Zitting15 september 2020

CONCLUSIE

D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de betrokkene.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 24 juli 2019 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 68.347,86 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat.
2. Er bestaat samenhang met zaak 19/03716. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. G.A. Jansen en mr. Th.O.M. Dieben, advocaten te Amsterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het
eerste middelkomt met vier deelklachten op tegen de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De eerste deelklacht houdt in dat het hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte tevens voordeel dat is gerelateerd aan een in de hoofdzaak gegeven partiële vrijspraak heeft betrokken. De tweede, derde en vierde deelklacht richten zich tegen de begrijpelijkheid van de vaststelling van de hoogte van het voordeelsbedrag, respectievelijk van de motivering daarvan.
5. Het bestreden arrest houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
Vordering
(…). De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 70.092,92 en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman en veroordeelde hebben - kortgezegd - aangevoerd dat er in totaal maar één keer is geoogst. Deze oogst is echter door onbekende personen geript waardoor veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Veroordeelde heeft de kwekerij zelf opgezet en heeft daar ongeveer vijf weken over gedaan. Hij heeft de benodigde spullen voor het opzetten van de hennepkwekerij tweedehands gekocht waarbij is bedongen dat hij ook het hennepafval van de verkoper zou afnemen. Dat verklaart waarom er hennepafval in de woning van veroordeelde aanwezig was. Aanwijzingen voor wederrechtelijk verkregen voordeel zijn volgens de verdediging niet aannemelijk geworden. De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient daarom te worden afgewezen.
Oordeel hof
Het hof verwerpt deze verweren. Veroordeelde heeft verklaard dat hij de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] doelgericht gehuurd heeft om er een hennepkwekerij in op te richten. Het hof acht het om die reden onaannemelijk dat verdachte dan vervolgens vijf tot zes weken wacht met het inrichten van de kwekerij. Het hof is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er twee keer is geoogst. Het hof heeft hierbij gelet op de schatting waarop ook het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd. Hieruit blijkt dat verdachte 19 weken op dit adres stond ingeschreven, wat voldoende is voor twee oogsten. Voorts zijn er twee vuilniszakken aangetroffen met in de ene zak 432 kubusjes en in de andere zak 336 kubusjes van afgeknipte stammen en op het moment van binnentreden door de politie, op 7 juni 2017 werden 336 potten zonder planten in de kwekerij aangetroffen. De verklaring die de verdachte over de aanwezigheid van deze hennepresten heeft afgelegd acht het hof niet aannemelijk geworden.
Het hof acht eveneens onaannemelijk geworden dat een oogst door onbekende personen is geript. Anders dan de raadsman heeft gesteld, blijkt dit ook niet uit het dossier. Uit de omstandigheid dat het cilinderslot van de woning van verdachte was uitgeboord kan niet zonder meer worden opgemaakt dat de hennepplanten zijn meegenomen. Het wegnemen van hennepplanten kan ook niet onopgemerkt plaatsvinden. Het hof acht hierbij nog van belang dat er die avond een melding is gedaan van een poging inbraak en dat de politie toen meteen ter plaatse is gegaan. De melder heeft toen tegen de politie gezegd dat hij twee mannen heeft zien weglopen. Deze mannen hadden echter niets bij zich. Een en ander valt moeilijk te rijmen met het wegnemen van 336 volgroeide hennepplanten.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 24 juli 2019 (parketnummer 21-002571-18) terzake van
feit 1: “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
" en
feit 2: “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door zestig dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 68.347,86. Het hof komt als volgt tot deze schatting.
Het hof bezigt tot bewijs van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen:
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakt proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017260622, gesloten op 7 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processenverbaal en overige schriftelijke bescheiden. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld:
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 7 tot en met 11 van het procesdossier, voor zover inhoudende:
“Ontnemingsperiode
Op 25 januari 2017 is verdachte ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Het binnentreden door de politie heeft plaatsgevonden op 7 juni 2017. Dit betreft een periode van 20 weken. In de kweekruimte stonden 336 potten zonder planten.
In totaal zijn er 768 kubusjes van geoogste hennepplanten aangetroffen. Er wordt als norm aangehouden van 10 weken per kweekcyclus. Het is dus aannemelijk dat er gezien het bovenstaande totaal twee keer is geoogst.
Aantal kweekruimtes: 1
Vaststelling per oogst in de kweekruimte
Aangetroffen planten/potten
In de kweekruimte stonden minimaal 336 hennepplanten en/of potten.
Ik stelde dit vast door de hennepplanten en/of potten te tellen.
De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimte was 22,1 m².
Per m² stonden er 16 hennepplanten en/of potten.
Opbrengst hennep per plant
In het rapport van Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016 is een tabel opgenomen met daarin de opbrengst per hennepplant. De opbrengst aan hennep per plant van de kweekruimte is volgens de tabel minimaal 27,7 gram.
Opbrengst hennep per oogst
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
336 planten x 27,7 gram = 9.3072
Financiële opbrengst per oogst
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket bedraagt dit minimaal € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 9,3072 kilogram x € 4.070,00 =€ 37.880,30
Vaststelling eerdere oogsten in de kweekruimte
In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van 2 reeds eerder gerealiseerde oogst(en) in de kweekruimte. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. De vermelde eerdere oogst(en) is vastgesteld op basis van ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken.
Hennepresten
Verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen op kubusjes van restanten van volgroeide hennepplanten.
Hennepafval was aangetroffen en zat in 2 plastic vuilniszakken. Dit lag op een aparte kamer in genoemd perceel. Deze kamer grenst gelijk aan de hennepkwekerij.
Stof op voorwerpen
Er lag stof op:
- de kappen van de armaturen van de assimilatielampen
Vervuiling met stof in een hennepkwekerij treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin de hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op voormelde goederen terecht.
Kostenberekening in de kweekruimte
Verdachte [betrokkene] betrok de elektriciteit op illegale wijze en door Enexis werd hiervan aangifte gedaan.
Omdat de verdachte de door Enexis in rekening gebrachte kosten op het moment van sluiten van dit rapport niet had voldaan, werden geen kosten voor elektriciteit op het wederrechtelijk verkregen voordeel in minder gebracht.
Uit het onderzoek rijst de verdenking dat verdachte voor het knippen van de hennepplanten geen kosten heeft gemaakt. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal er dan ook geen rekening mee worden gehouden.
De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken (FPA) als volgt:
Afschrijvingskosten: € 250,00 (Tabel pag. 3 van FPA 1-11-2010)Hennepstekken: € 1.280,16 (€ 3.81 per stek/plant)Variabele kosten: € 1.303,68 (€ 3.88 per stek/plant)Elektriciteitskosten: € 0,00 (Bedrag per oogst/ruimte)Kosten knippers: € 0,00 (€ 0,00 per stek/plant)Huisvestingskosten: € 0,00 (Bedrag per oogst/ruimte)Totaal aan kosten: € 2.833,84
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:
De kweekruimte
Bruto opbrengst 2 oogst(en) x € 37.880,30 € 75.760,60
Totale kosten 2 oogst(en) x € 2.833,84 € 5.667,68 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 70.092,92
Gelet op het feit dat veroordeelde ter zitting van het hof heeft verklaard dat hij een betalingsregeling met Enexis heeft getroffen voor het terugbetalen van weggenomen elektriciteit, zal het hof, nu dit voldoende aannemelijk wordt geacht, de kosten voor het gebruik van elektriciteit voor twee oogsten van in totaal € 1.745,06 in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel:
Gelet op het voorgaande stelt het hof het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel vast op€ 70.092,92 - € 1.745,06 = € 68.347,86
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag. (…)”
6. De zaak is in tegenwoordigheid van de betrokkene en zijn raadsman inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van het hof van 10 juli 2019. Het proces-verbaal van die zitting houdt – voor zover hier relevant – het volgende in:
“De veroordeelde wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven en verklaart:
Ik ben te zwaar gestraft voor iets wat ik nooit ontvangen heb. Ik heb geen opbrengst gehad. Ik heb geprobeerd te kweken maar de oogst is geript.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak.
De veroordeelde verklaart:
Via Marktplaats heb ik alle spullen bij elkaar gezocht. Daar vond ik iemand van wie ik de spullen voor de helft van de prijs kon kopen. Het waren gebruikte spullen en er zat afval bij. Ik heb ervoor gekozen om deze spullen inclusief afval te kopen. Het afval had ik nog niet gedumpt, dat lag nog thuis. U, voorzitter, houdt mij de verklaring van de melder voor een vraagt mij of ik weet wat er met de planten gebeurd is. De planten zijn waarschijnlijk meegenomen. Toen ik een paar uur later aankwam was alles weg. Ik heb niemand iets over de plantage verteld. Ik was op dat moment psychisch in de war en ik heb op de verkeerde manier mijn leven geprobeerd op te pakken.
De raadsman voert aan:
Graag wil ik uw hof twee stukken overleggen. Het eerste stuk is een brief van Dimence hulpverlening van 18 juni 2019 waarin staat dat verdachte daar per 25 juni 2018 in behandeling is gegaan. Het tweede stuk is de beschikking van de rechtbank Overijssel van 18 september 2018 waarin verdachte onder bewind is gesteld.
Opmerking griffier: de raadsman legt de stukken over aan de voorzitter.
De veroordeelde verklaart:
Ik moet van € 50,00 per week rondkomen. Ik had een baan en was ZZP-er. Mijn schulden werden erger en erger. Daardoor heb ik stomme fouten begaan. Mijn bedrijf is failliet verklaard.
Ik woon op dit moment bij mijn vader. De sfeer op het woonwagenkamp blijft grimmig. De spanning blijft altijd hoog. Ik wil eigenlijk zo snel mogelijk weer een nieuwe start maken. Mijn vriendin met onze twee kinderen woont elders, in de buurt van haar vader. Mijn kinderen zie ik twee á drie keer per week.
De eerste oogst in de woning aan de [a-straat ] is geript. Ik was toen niet in de woning. De oudste raadsheer vraagt mij of de oogst geript is met de snoeischaren die in de woning lagen. Ja, die snoeischaren waren niet van mij. De oudste raadsheer merkt op dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van mensen in de woning op 7 juli 2019. Uit het buurtonderzoek volgt dat buurtbewoners de afgelopen maanden niemand gezien hebben. Dat is vreemd. Ik heb wel contact gehad met de onderbuurvrouw.
Het klopt dat ik bij de politie niet heb verklaard dat de oogst geript is. Ik heb verklaard dat datgene wat aanwezig was afkomstig was van de tweedehands spullen die ik gebruikt heb voor het opzetten van de kwekerij.
De oudste raadsheer houdt mij pagina 54 van het dossier voor waarop een hele plant te zien is en vraagt mij of ik die plant samen met de tweedehands spullen gekregen heb. Die plant heeft waarschijnlijk in één van de dozen gezeten.
Door de situatie met mijn oom en tante en mijn schuldenproblematiek heb ik psychoses gekregen. De jongste raadsheer vraagt me of ik gediagnostiseerd ben.
Ik heb een paar maanden lang niet geslapen en zag steeds mijn oom bloedend op de bank voor me en mijn tante met een wapen in haar hand. Ik denk dat dat geïnterpreteerd is als psychose.
Ik heb mijn oom op 1 april 2017 aangetroffen. Mijn vriendin en kinderen woonden op dat moment op het kamp in de wagen naast die van mijn oom. De jongste raadsheer vraagt mij waarom ik in april 2017 niet op het kamp woonde. Toen woonde ik wel op het kamp. Door mijn schuldenproblematiek ben ik in de woning aan de [a-straat ] gaan wonen. Ik sliep iedere nacht in de woning aan de [a-straat ] . Op 6 en 7 juni sliep ik er ook. ’s Ochtends ging ik tussen 05:00 uur en 05:30 uur weg. Ik moest naar [plaats] . Toen waren de planten er nog. Toen ik ’s avonds rond 21:00 uur thuis kwam was alles weg. Ik ben eerst nog langs mijn kinderen gegaan. Toen mijn oom is omgebracht was ik op het kamp. Ik heb hem daar rond 00:30 uur aangetroffen. Mijn vader was daar ook. Hij heeft mijn oom aangetroffen. Vervolgens heeft hij mij gebeld. Mijn vader heeft hem nog geprobeerd te reanimeren.
De voorzitter houdt mij voor dat er behalve een sepot voor hennepteelt in 2013 niks op mijn strafblad staat.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De advocaat-generaal merkt hierbij op:
Het verhaal van veroordeelde rammelt. Ik denk dat veroordeelde wel degelijk bij zijn vriendin woonde. Daarom kon zijn vader hem er zo snel bij roepen toen hij de oom van veroordeelde aantrof. Het verhaal rammelt ook vanwege het weggooien van het afval afkomstig van de tweedehands spullen. Ik vind het onvoorstelbaar en onwaarschijnlijk dat veroordeelde thuis dat afval eruit heeft gehaald. Het verhaal over de ripdeal rammelt aan alle kanten. Er is buiten niemand gezien. Het verhaal acht ik daarom onaannemelijk.
Ten aanzien van de oogstperiode ga ik uit van de berekening zoals die gedaan is in het BOOM-rapport. Daarin wordt een kweekperiode van 10 weken aangehouden. Veroordeelde had schulden. Ik denk dat de kwekerij daarom zo snel mogelijk moest staan. De elektriciteitskosten en netwerkkosten kunnen worden afgetrokken. De overige kosten niet. Ik ga uit van de vordering zoals die door de politie is berekend. Ik hou geen rekening met de bewindvoering van veroordeelde. Veroordeelde is relatief jong. Bij draagkracht wordt er uitgegaan van een verjaringstermijn. Dat is nu niet aan de orde omdat het heel aannemelijk is dat veroordeelde nog werk kan vinden en inkomsten kan genereren.
De raadsman voert het woord tot verdediging en voert aan:
Uit het proces-verbaal blijkt dat er wel een ripdeal heeft plaatsgevonden. Er zijn twee mensen bij de woning geweest die het slot hebben weggeboord. Veroordeelde heeft niet verklaard dat er van een ripdeal geen sprake is geweest. Uw hof heeft zojuist gevraagd of er mensen wisten dat er een hennepkwekerij in de woning aanwezig was. De eerste persoon die dat wist was de medewerker van Essent.
In het verleden is er een heel grote hennepzaak in [plaats] geweest. Gezegd werd dat medewerkers van Essent erachter zaten. Dat wekt naar mijn mening geen verbazing. Het zijn mensen die in de avonduren werken en op die manier bijverdienen.
Veroordeelde werkte in [plaats] en was hele dagen van huis. Hij maakte lange dagen en had weinig tijd om de kwekerij snel op te zetten. Wanneer veroordeelde later dan 25 januari 2017 is begonnen kan hij nooit 2 oogsten gehad hebben. Voor twee oogsten heb je 20 weken nodig. 25 januari 2017 tot en met 7 juni 2017 is een periode van 18 weken. Veroordeelde kan dus nooit twee oogsten gehad hebben. Dat maakt dat de verklaring van mijn cliënt juist is en niet anders kan zijn. Dat er een ripdeal heeft plaatsgevonden staat vast omdat het slot is uitgeboord en er mensen in de woning zijn geweest. Dat lees ik niet in het proces-verbaal maar concludeer ik uit het proces-verbaal.
Aan de veroordeelde wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De veroordeelde verklaart:
Ik ben nog jong. Ik heb iets geprobeerd wat fout is afgelopen. Ik wil graag aan mijn toekomst werken en verzoek u daarmee rekening te houden.”
7. De eerste deelklacht van het middel houdt, zoals gezegd, in dat het hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte tevens voordeel dat is gerelateerd aan een in de hoofdzaak gegeven partiële vrijspraak heeft betrokken. Het oordeel van het hof, inhoudende dat er voordeel kan worden ontnomen voor twee oogsten, is volgens de stellers van het middel in strijd met de Geerings-jurisprudentie, en betreft een miskenning van vaste rechtspraak inhoudende dat de onschuldpresumptie zich verzet tegen het ontnemen van voordeel dat is verkregen door feiten waarvan de betrokkene is vrijgesproken. [1] De eerste deelklacht is voorts qua argumentatie nagenoeg identiek aan het middel in de samenhangende strafzaak.
8. In mijn conclusie in de samenhangende strafzaak [2] komt de vraag of – kort samengevat – het hof heeft vrijgesproken van een eerdere oogst, uitgebreid aan de orde. Daar kom ik tot het oordeel dat het hof in de strafzaak in het midden heeft gelaten hoeveel oogsten hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode. Naar mijn mening is er dan ook geen sprake van een (partiële) vrijspraak.
9. Daarmee faalt de eerste deelklacht, die voortbouwt op de premisse dat er wel sprake is van een (partiële) vrijspraak ten aanzien van een eerdere oogst.
10. De tweede deelklacht van het middel wijst erop dat het hof louter het onder 1 bewezenverklaarde handelen ten grondslag heeft gelegd aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en dus niet ‘andere feiten’ als bedoeld onder lid 2 van artikel 36e Sr. In het verlengde van de eerste deelklacht koppelt de tweede deelklacht hieraan de stelling dat het bewezenverklaarde handelen maar op één oogst ziet en dat het oordeel van het hof dat de betrokkene voordeel heeft behaald uit twee oogsten, ontoereikend is gemotiveerd.
11. De tweede deelklacht faalt op dezelfde gronden als de eerste deelklacht.
12. De derde deelklacht van het middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de betrokkene negentien weken op het adres aan de [a-straat 1] te [plaats] stond ingeschreven, en dat die periode voldoende is voor twee oogsten. Onder verwijzing naar het BOOM-rapport van 1 november 2010 [3] en de omstandigheid dat het hof de norm van een kweekcyclus van tien weken als uitgangspunt heeft genomen voor zijn berekening, klaagt het middel dat negentien weken niet voldoende zijn voor twee kweekcycli en dat het oordeel van het hof om die reden reeds onbegrijpelijk is. Daar komt volgens de stellers van het middel nog bij dat het een feit van algemene bekendheid mag heten dat met het oprichten van een hennepplantage enige tijd gemoeid is, te weten minstens een opbouwperiode van twee weken. [4]
13. Voor zover het middel hier aanvoert dat het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat een kweekcyclus tien weken duurt, en dat er derhalve voor twee kweekcycli twintig weken nodig zijn, mist het feitelijke grondslag. Het hof is blijkens het arrest bij zijn vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij. [5] In dat rapport wordt, onder het kopje “
Vaststelling eerdere oogsten in de kweekruimte”, als uitgangspunt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel een
gemiddeldekweekcyclus van tien weken per oogst gehanteerd.
14. Dat het hof hier heeft aangenomen dat een periode van negentien weken voldoende is voor twee kweekcycli is mijns inziens dan ook niet onbegrijpelijk. [6] Een zekere opbouwperiode kan – in weerwil van wat het middel wil – hieraan niet afdoen. Immers, het BOOM-rapport van 2005, de update van 1 november 2010 waarnaar het middel verwijst, alsmede de update van 1 juni 2016 gaan telkens uit van gemiddelden. [7] De update van 1 juni 2016 verwoordt een en ander onder paragraaf 2.1.2, pagina 8, als volgt:
“Kweekcyclus
Nadat aannemelijk is gemaakt gedurende welke periode hennep gekweekt is, zal bepaald moeten worden hoeveel oogsten er in die periode geweest zijn. Indien betrokkene hier iets over verklaart, zal nagegaan moeten worden of die verklaring aannemelijk is.
(…..)
Uit het bovenstaande blijkt dat er voldoende aanwijzingen zijn om redelijkerwijs aan te nemen dat de groei- en bloeitijd gemiddeld negen weken duurt. Rekening houdend met één week leegstand voor het oogsten, opruimen en planten van nieuwe stekken, is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken aannemelijk.”
15. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkene aangaande het aantal oogsten (en het rippen ervan) als onaannemelijk terzijde geschoven. [8] Bezien tegen de achtergrond van de verklaringen van de betrokkene ter terechtzitting, [9] is dat oordeel in mijn ogen evenmin onbegrijpelijk.
16. De vierde deelklacht van het middel klaagt over dit als onaannemelijk terzijde schuiven door het hof van de verklaringen van de betrokkene. Opnieuw stelt het middel dat de tijd die nodig is om twee kweekcycli te draaien de bewezen verklaarde negentien weken overstijgt. De deelklacht stelt vervolgens op basis van allerhande aannames over het al dan niet logische gedrag van de betrokkene dat de weerlegging van het verweer geen stand kan houden. Een en ander heeft mijns inziens veel weg van ‘napleiten’. Daarvoor is in cassatie geen plaats. Aan de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel kan het, gezien hetgeen ik bij de bespreking van de derde deelklacht heb uiteengezet, evenmin iets afdoen.
17. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
18. Het
tweede middelklaagt over het oordeel van het hof dat de betrokkene geen huisvestingskosten heeft gemaakt die in mindering dienen te worden gebracht op het te ontnemen geldbedrag.
19. Het hof heeft, bij de in mindering te brengen kosten, geen huisvestingskosten meegenomen. [10] Het middel neemt als uitgangspunt dat het hof heeft ‘vastgesteld’ dat de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] alleen is gehuurd ten behoeve van de exploitatie van de hennepplantage. Dat het hof vervolgens geen huisvestingskosten in mindering heeft gebracht is volgens de stellers van het middel (derhalve) onbegrijpelijk.
20. Het bestreden arrest (in de onderhavige ontnemingszaak) houdt – voor zover hier van belang – in:
“Veroordeelde heeft verklaard dat hij de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] doelgericht gehuurd heeft om er een hennepkwekerij in op te richten.”
21. Het proces-verbaal van de terechtzitting (in de onderhavige ontnemingszaak) van 10 juli 2019 houdt als verklaringen van de betrokkene – voor zover hier van belang – in:
“Het afval had ik nog niet gedumpt, dat lag nog thuis.
(…)
De jongste raadsheer vraagt mij waarom ik in april 2017 niet op het kamp woonde. Toen woonde ik wel op het kamp. Door mijn schuldenproblematiek ben ik in de woning aan de [a-straat ] gaan wonen. Ik sliep iedere nacht in de woning aan de [a-straat ] . Op 6 en 7 juni sliep ik er ook. ’s Ochtends ging ik tussen 05:00 uur en 05:30 uur weg. Ik moest naar [plaats] . Toen waren de planten er nog. Toen ik ’s avonds rond 21:00 uur thuis kwam was alles weg.”
22. Het proces-verbaal van de terechtzitting (in de strafzaak) van 10 juli 2019 houdt als verklaringen van de betrokkene – voor zover hier van belang – in:
“Ik heb me gelijk op dat adres ingeschreven toen ik op dat adres ging wonen.
(…)
In de tijd dat dit speelde woonde ik niet op het kamp. Per 25 januari ben ik aan de [a-straat ] gaan wonen. Ik sliep op de poef in de gang en ging met honger naar bed. De oudste raadsheer houdt mij voor dat er op de foto’s een blauwe zak te zien is en vraagt mij of dat de poef is. Ja, dat is de poef. De jongste raadsheer vraagt mij hoe ik sliep op een poef. Ik ging er onderuitgezakt op liggen.
De oudste raadsheer houdt mij voor dat hij het idee krijgt dat ik niet aan de [a-straat ] heb gewoond en het pand alleen heb gehuurd om er een hennepkwekerij in op te zetten. De intentie was om in die woning een hennepkwekerij op te zetten.
(…)
De jongste raadsheer vraagt mij waarom ik in april 2017 niet op het kamp woonde. Ik woonde toen wel op het kamp. Ten tijde van de kwekerij woonde ik in de woning aan de [a-straat ] . Door mijn schuldenproblematiek ben ik in de woning aan de [a-straat ] gaan wonen. De oudste raadsheer vraagt mij of ik de woning aan de [a-straat ] gehuurd heb om daar veel winst uit te halen. Dat klopt. Ik woonde daar om de boel in de gaten te houden. Met mijn relatie ging het op en af. Ik sliep iedere nacht in de woning aan de [a-straat ] .
De advocaat-generaal vraagt mij of mijn vriendin in die tijd een uitkering ontving. Dat klopt. De advocaat-generaal houdt mij vervolgens voor dat dat de reden is dat ik verklaar dat ik in die periode niet bij haar sliep. Dat klopt niet. Ik verbleef gewoon in de woning aan de [a-straat ] . Ik had het niet breed en was daar alleen voor de hennepkwekerij om mezelf zo uit de schulden te halen.”
23. Enige
vaststellingdoor het hof dat de betrokkene de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] louter en alleen heeft gehuurd ten behoeve van de exploitatie van de hennepplantage
en zelf niet in de woning woonde, lees ik hierin niet. Integendeel: de betrokkene heeft stellig volgehouden wel in de woning te hebben gewoond. Het middel mist in zoverre feitelijke grondslag. Dat het hof de huisvestingskosten niet heeft afgetrokken van het te ontnemen geldbedrag is in dit licht overigens niet onbegrijpelijk.
24. Het middel faalt.
25. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
26. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Zie EHRM 1 maart 2007, nr. 30810/03,
2.Met griffienummer 19/03716.
3.Zie: Functioneel Parket Afpakken (voorheen: Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM)),
4.Het middel onderbouwt dit ‘feit van algemene bekendheid’ met enige uitspraken van de CRvB uit 2017 en 2019.
5.Zie onder punt 5 van deze conclusie.
6.Ten overvloede voeg ik hieraan als tweede argument toe dat er geen rechtsregel is die meebrengt dat van bewezen verklaarde hennepteelt slechts op de grondslag van ‘bewezen verklaarde feiten’ (art. 36e lid 2 Sr) voordeel mag worden ontnomen wanneer de duur van de gehele kweekcyclus valt
7.Zie noot 3.
8.Zie het oordeel van het hof, hierboven onder punt 5 van deze conclusie.
9.Zie onder punt 6 van deze conclusie.
10.Zie het door het hof gebruikte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, onder het kopje “