ECLI:NL:PHR:2020:203

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
18/04039
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op personenauto en verzoek om geldelijke tegemoetkoming in het kader van de Algemene Douanewet

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure naar aanleiding van de inbeslagname van een personenauto van de klager door de Douane. De rechtbank Amsterdam had op 28 augustus 2018 het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, waarbij de klager verzocht om teruggave van de auto en een geldelijke tegemoetkoming. De klager stelde dat de Douane niet bevoegd was om de auto te doorzoeken en dat het beslag onrechtmatig was. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek om geldelijke tegemoetkoming prematuur was. De Hoge Raad oordeelt dat de mogelijkheid van teruggave onder voorwaarden pas aan de orde is na de ongegrondverklaring van het klaagschrift. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor herbehandeling van dit verzoek.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/04039 B
Zitting10 maart 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de klager.

1.Inleiding

1.1.
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 28 augustus 2018 het namens de klager ingediende klaagschrift ex art. 1:37 Algemene Douanewet (Adw) ongegrond verklaard.
1.2.
Tegen deze beschikking is namens de klager cassatieberoep ingesteld en mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste en het tweede middel richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de Douane bevoegd was de personenauto te onderzoeken. Het derde middel komt op tegen de afwijzing van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming.
1.3.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/04038. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.

2.Procesgang

2.1.
Blijkens de stukken die op de voet van art. 447 lid 2 Sv aan de griffier van de Hoge Raad zijn gezonden, gaat het in de onderhavige zaak om het volgende.
(i) Op 13 maart 2018 is de personenauto van klager (van het merk Hyundai, type IX35) in het kader van een politieonderzoek inbeslaggenomen op de voet van art 94 Sv. Naar aanleiding van het aantreffen van een mogelijke geheime bergplaats heeft de politie de Douane benaderd.
(ii) Vervolgens is de auto door de Douane onderzocht, waarbij in de kofferbak een geheime bergplaats werd ontdekt. De Douane heeft toen op 24 april 2018 op grond van art. 1:37 lid 1 Adw eveneens beslag gelegd op de personenauto.
(iii) Op 15 mei 2018 is namens de klager een klaagschrift ex art. 1:37 lid 5 Adw ingediend dat strekt tot opheffing van het beslag op de personenauto en tot teruggave. [1] Daarnaast is verzocht een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen op grond van art. 33c Sr.
2.2.
De rechtbank heeft het klaagschrift op 28 augustus 2018 in raadkamer behandeld. De raadsman van de klager heeft toen het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer gehechte pleitnota die, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende inhoudt:
“Ik merk verder op dat er geen bevel c.q. machtiging dan wel toestemming van een bevoegd persoon om de auto van cliënt te onderzoeken. Het dossier bevat ook geen enkele proces-verbaal van doorzoeking van de auto. Eveneens was er geen enkele aanleiding voor de Douane om de auto te doorzoeken, nu de auto gewoon voor de woning van cliënt stond geparkeerd en er geen aanwijzingen zijn dat cliënt de grens over ging met de auto. Gezien deze onrechtmatige doorzoeking is de inbeslagneming als verboden vrucht eveneens onrechtmatig. Ook hierom dient het beslag opgeheven te worden.
(…)
Meer subsidiair het volgende. Ik verwijs u naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 16 december 2014 met ECLI:NL:HR:2014:3632. Op de site van ANWB blijkt dat de auto een waarde heeft van €14.150. Mocht de rechtbank het beklag ongegrond verklaren, dan verzoekt cliënt daarom om hem een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen op grond van het in artikel 1:37 lid 5 jo lid 6 Algemene Douanewet van toepassing verklaarde artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 33c van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is van belang dat cliënt geen wetenschap had van de verborgen bergplaats, nimmer is veroordeeld voor een strafbaar feit en nimmer is vervolgd voor een strafbaar feit dat samenhangt met de te beschermen belangen van de Algemene Douanewet. Client wordt door het vervallen van de auto aan de staat onevenredig hard getroffen in haar vermogen. Client komt derhalve in aanmerking voor een geldelijke tegemoetkoming (zie Hoge Raad 8 juli 1998, NJ 1998,863). Client had de auto sinds 2015 in volledig eigendom. ANWB kent een waarde aan de auto toe van €14.150. Ik verzoek u dit toe te kennen als geldelijke tegemoetkoming.”
2.3.
Bij beschikking van 28 augustus 2018 heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard. Deze beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
“De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 14 maart 2018 is strafrechtelijk beslag gelegd op de auto van klager. Op dezelfde dag is ook de Douane verwittigd er die heeft aanleiding gezien ander onderzoek te doen aan de auto. De Douane is daartoe bevoegd. (…)
Indien een verborgen bergplaats kan worden verwijderd kan een auto onder voorwaarden worden geretourneerd aan klager. Het zou dan ook verstandig zijn als klager op korte termijn contact hierover opneemt met de Douane. Gezien deze mogelijkheid is het subsidiaire verzoek dat de raadsman heeft gedaan prematuur.”

3.Het eerste en het tweede middel

3.1.
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat de Douane bevoegd was de auto te onderzoeken ontoereikend is gemotiveerd, aangezien de Douane niet zonder meer bevoegd is de auto te doorzoeken en aan een onderzoek te onderwerpen. Het tweede middel bevat twee klachten. Het klaagt allereerst dat het in de overwegingen van de rechtbank besloten liggende oordeel, dat het feit dat de Douane daartoe aanleiding ziet voldoende rechtvaardiging vormt voor het doorzoeken dan wel onderzoeken van de onderhavige auto onjuist is. Verder klaagt het middel dat het oordeel van de rechtbank dat de Douane zonder meer bevoegd is een auto waarop klassiek beslag ligt te doorzoeken dan wel onderzoeken blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2.
Bij de beoordeling van de middelen zijn de volgende bepalingen relevant:
(i) Art. 46, eerste lid, Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie [2] :
“De douaneautoriteiten kunnen elke controlemaatregel nemen die zij nodig achten.
De controlemaatregelen kunnen met name inhouden onderzoek van goederen, monsterneming, verificatie van de juistheid en volledigheid van de in het kader van een aangifte of een kennisgeving verstrekte informatie en de aanwezigheid, echtheid, juistheid of geldigheid van documenten, onderzoek van de bedrijfsboekhouding van marktdeelnemers en van andere bescheiden, controle van vervoermiddelen, controle van bagage en andere goederen die personen bij of op zich dragen, officieel onderzoek en soortgelijke handelingen.”
(ii) art. 1:21 Adw:
“De inspecteur maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.”
(iii) art. 1:26 Adw:
“1. De inspecteur is bevoegd aan controle te onderwerpen:
(…)
d. vervoermiddelen en de op of in die vervoermiddelen aanwezige woningen.
2. Onder controle in de zin van het eerste lid wordt mede verstaan doorzoeking.”
(iv) art. 1:37 Adw:
“1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.
2. Tot inbeslagneming krachtens het eerste lid zijn, behalve de inspecteur, bevoegd de bij of ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen.
(…)”
3.3.
In de onderhavige zaak heeft de politie de Douane benaderd nadat in de auto een mogelijke geheime bergplaats was aangetroffen. Vervolgens heeft de Douane de auto nader onderzocht. Het oordeel van de rechtbank dat de Douane daartoe bevoegd was, geeft in het licht van de hiervoor aangehaalde bepalingen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat de Douane ruime controlebevoegdheden zijn toegekend in deze bepalingen. [3] Verder ligt in de overwegingen van de rechtbank als haar oordeel besloten dat het gebruik van deze controlebevoegdheden gerechtvaardigd was in het licht van het vermoeden dat zich in de auto een geheime bergplaats bevond. Dat oordeel komt mij mede in het licht van art. 1:37 lid 1 en 2 Adw geenszins onbegrijpelijk voor.
3.4.
Beide middelen falen.

4.Het derde middel

4.1.
Het derde middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek tot geldelijke tegemoetkoming prematuur is gedaan.
4.2.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Op grond van art. 1:37 lid 6 Adw is art. 552b Sv van overeenkomstige toepassing op de onderhavige beklagprocedure. Volgens de Hoge Raad heeft dat tot gevolg dat bij ongegrondverklaring van het beklag aan de rechter de bevoegdheid toekomt een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen op grond van art. 33c lid 2 Sr net als dit het geval is bij de verbeurdverklaring en de onttrekking aan het verkeer. De in art. 1:37 lid 8 Adw neergelegde bevoegdheid van de minister van Financiën een aan de Staat vervallen vervoermiddel of voorwerp onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven staat daaraan niet in de weg. [4]
4.3.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld maakt de mogelijkheid dat de auto onder voorwaarden wordt teruggegeven aan de klager daarmee niet dat het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming prematuur is gedaan. Daarover klaagt het middel terecht. Het kennelijke oordeel van de rechtbank dat de klager op een later moment om een geldelijke tegemoetkoming zou kunnen verzoeken vindt geen steun in het recht. De teruggave onder voorwaarden als bedoeld in art. 1:37 lid 8 Adw is namelijk alleen mogelijk na het vervallen van het inbeslaggenomen vervoermiddel of voorwerp aan de Staat nadat onherroepelijk (en afwijzend) op het klaagschrift is beslist (art. 1:37 lid 4 Adw). Met andere woorden, de rechter dient bij ongegrondverklaring van het beklag te beslissen over het verzoek een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.
4.4.
Het middel slaagt.

5.Conclusie

5.1.
Het derde middel slaagt. Het eerst en het tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming, tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, teneinde in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De beschikking van de rechtbank noemt 14 mei 2018 als datum waarop het klaagschrift ter griffie is ontvangen, maar de akte inlevering klaagschrift inbeslaggenomen goederen vermeldt de datum 15 mei 2018 (waarschijnlijk omdat het klaagschrift op 14 mei 2018 na het tijdstip van sluiting van de griffie is ingediend).
2.PbEU 2013, L 269/1.
3.Vgl. D.G. van Vliet,
4.HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1210, NJ 1998/863, en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3632, rov. 5.2.