ECLI:NL:PHR:2020:399
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens het niet indienen van middelen
In deze zaak, behandeld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, is de betrokkene, gevestigd te [vestigingsplaats], geconfronteerd met een verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 469.577,00. Deze verplichting is opgelegd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, in een uitspraak van 6 juni 2018, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak is onderdeel van een serie samenhangende zaken met verschillende nummers, waaronder 18/03558, 18/04339, 18/04341, 18/04344, 18/04345, 18/04967, 18/04968, 18/04971, 18/04972 en 18/04974.
Tegen de uitspraak van het hof is door de betrokkene beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging, zoals bedoeld in artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), is op 31 januari 2019 betekend. De advocaat van de betrokkene, mr. D. Bektesevic, heeft zich in cassatie als raadsman gesteld en is tijdig op de hoogte gesteld van de aanzegging. De termijn voor het indienen van middelen van cassatie, zoals gesteld in het tweede lid van artikel 437 Sv, verstreek op 1 april 2019. Gedurende deze termijn is er echter geen schriftuur met middelen van cassatie ingediend.
Aangezien de betrokkene niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur heeft ingediend, kan zij, conform artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h Sv, niet in haar cassatieberoep worden ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dan ook dat de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.