ECLI:NL:PHR:2020:400

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
18/04345
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens het niet indienen van middelen

In deze zaak, behandeld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, is de betrokkene, gevestigd te [vestigingsplaats], geconfronteerd met een verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 316.272,00. Deze verplichting is opgelegd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, in een uitspraak van 6 juni 2018, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak is gerelateerd aan meerdere andere zaken met verschillende nummers, wat de complexiteit van de rechtsgang benadrukt.

Tegen de uitspraak van het hof is door de betrokkene beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging, zoals bedoeld in artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), is op 26 februari 2019 betekend. De advocaat van de betrokkene, mr. D. Bektesevic, heeft zich in cassatie als raadsman gesteld en is tijdig op de hoogte gesteld van de aanzegging. De wettelijke termijn voor het indienen van middelen van cassatie, zoals vastgelegd in artikel 437 Sv, liep af op 29 april 2019. Echter, binnen deze termijn is er geen schriftuur met middelen van cassatie ingediend.

Aangezien de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, kan zij, conform artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h Sv, niet in haar cassatieberoep worden ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dan ook dat de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/04345 P
Zitting21 januari 2020

CONCLUSIE

F.W. Bleichrodt
In de zaak
[betrokkene] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de betrokkene.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, heeft bij uitspraak van 6 juni 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 316.272,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De zaak hangt samen met de zaken met nummers 18/03558, 18/04339, 18/04341, 18/04342, 18/04344, 18/04967, 18/04968, 18/04971, 18/04972 en 18/04974. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Tegen de uitspraak is namens de betrokkene beroep in cassatie ingesteld.
De aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv is op 26 februari 2019 betekend. Mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam, heeft zich in cassatie als raadsman van de betrokkene gesteld en is tijdig, bij brief van 4 maart 2019, van de aanzegging aan zijn cliënt in kennis gesteld. De in het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 29 april 2019. Er is gedurende deze termijn geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan zij ingevolge art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, niet in haar cassatieberoep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad betrokkene niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG