In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Den Haag de verdachte op 21 maart 2019 veroordeeld tot een geldboete van € 200, met als alternatief vier dagen jeugddetentie, wegens het rijden zonder rijbewijs, zoals omschreven in artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft cassatieberoep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M.T. de Vaal, advocaat te Den Haag. De procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.C. Aben, heeft in zijn conclusie opgemerkt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overtreding van de Wegenverkeerswet. Volgens artikel 427, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering staat tegen de uitspraak van het hof geen cassatieberoep open. Dit betekent dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte niet in behandeling kan nemen. De conclusie van de procureur-generaal strekt dan ook tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.