ECLI:NL:PHR:2020:677
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Tijdige indiening van cassatieschriftuur en verschoonbaarheid termijnoverschrijding
In deze zaak gaat het om de vraag of de termijnoverschrijding bij het indienen van een cassatieschriftuur verschoonbaar is. De verdachte was bij verstek veroordeeld door het Gerechtshof Den Haag op 2 maart 2017 voor het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Het cassatieberoep werd ingesteld door de advocaat van de verdachte, mr. C.W. Noorduyn, die een schriftuur indiende. De aanzegging van de betekening was op 13 december 2019 gedaan, en volgens de wet moest de schriftuur binnen twee maanden na deze datum worden ingediend. De schriftuur kwam echter pas op 18 februari 2020 binnen, wat betekende dat deze te laat was.
De advocaat stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat op de achterzijde van de brief met de aanzegging relevante informatie stond afgedrukt, terwijl de voorzijde als onderwerp 'digitaal procederen bij de Hoge Raad' vermeldde. De advocaat betoogde dat de geadresseerde niet op de hoogte hoefde te zijn van de informatie op de achterzijde. De Procureur-Generaal, F.W. Bleichrodt, wees dit standpunt echter af. Hij stelde dat de geadresseerde op basis van eerdere correspondentie en de inhoud van de brief had moeten begrijpen dat er relevante informatie in de brief stond.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Aangezien de schriftuur niet tijdig was ingediend, kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.