ECLI:NL:PHR:2020:969

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
19/02236
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik maken van valse geschriften en de toepassing van vervangende hechtenis in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de verdachte tegen een eerdere veroordeling door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden voor het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast had het hof vervangende hechtenis opgelegd voor schadevergoedingsmaatregelen die niet waren betaald. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C. Huisman, heeft in cassatie twee middelen aangevoerd. Het eerste middel betrof de onterecht opgelegde vervangende hechtenis, terwijl het tweede middel zich richtte op de overschrijding van de redelijke termijn voor het inzenden van stukken naar de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel slaagde, omdat de vervangende hechtenis niet correct was toegepast. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het de vervangende hechtenis betrof en heeft bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Wat betreft het tweede middel heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, maar vond geen gronden voor vernietiging van de uitspraak. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen voor de toepassing van vervangende hechtenis en de hoogte van de gevangenisstraf, die naar het oordeel van de Hoge Raad verminderd diende te worden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/02236
Zitting8 september 2020 (bij vervroeging)

CONCLUSIE

P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.
1. Bij arrest van 1 mei 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle [1] , het onder 6 tenlastegelegde bewezenverklaard en gekwalificeerd als “opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd” en verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) maanden met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. [2] Voorts zijn 16 schadevergoedingsmaatregelen te vervangen door hechtenis opgelegd als nader in het arrest bepaald.
2. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte en mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. In een aanvullende schriftuur is het belang van verdachte bij cassatie toegelicht.
3. Het
eerste middelklaagt dat het hof bij de schadevergoedingsmaatregelen ten onrechte vervangende hechtenis heeft opgelegd.
4. Het hof heeft de verdachte verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de in het arrest genoemde aantallen dagen hechtenis.
5. Het middel slaagt. De Hoge Raad kan de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
6. Het
tweede middelklaagt dat in de cassatiefase de redelijke (inzend)termijn is overschreden.
7. “Vooropgesteld moet worden dat onder overschrijding van de redelijke termijn mede is begrepen de overschrijding van de termijn voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad nadat beroep in cassatie is ingesteld. Die inzendingstermijn is gesteld op acht maanden”, aldus r.o. 3.3. uit HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:BD2578, NJ 2008/358 m.nt P. Mevis.
8. Verdachte heeft op 3 mei 2019 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 31 januari 2020 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. De onder randnummer 7 bedoelde termijn voor het inzenden van stukken is daarmee overschreden.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend (1) voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast alsmede (2) wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan in de mate die de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Na verwijzing als beslist in HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:544.
2.Voor zover aftrek als bedoeld in art. 27a Sr is bevolen, is thans art. 6.2.7 Sv van toepassing.