Conclusie
1.Het cassatieberoep
Naar aanleiding van een melding van stankoverlast, waarbij het zou gaan om een hennepgeur, heeft de politie een onderzoek ingesteld in de woning van [betrokkene 1] . Verbalisanten roken bij binnenkomst in de woning een sterke hennepgeur. [betrokkene 1] heeft tegenover verbalisanten verklaard dat zij eigenaresse is van “ [klaagster] ” (de klaagster) en dat de hennepgeur in haar woning werd veroorzaakt door het feit dat zij een voorraad hennep van de coffeeshop in haar woning bewaarde. Vervolgens is de politie binnengetreden in haar woning en heeft aldaar een hoeveelheid drugs en een geldbedrag van € 18.938,50, bestaande uit diverse gesealde pakketjes,in beslag genomen. De klaagster heeft de rechtbank gevraagd het beslag op het geldbedrag op te heffen met een bevel tot teruggave c.q. afgifte aan de klaagster.
2.De beschikking
Het standpunt van klaagster en de vennootschapKlaagster en de vennootschap hebben verzocht om teruggave van voornoemd geldbedrag.Daartoe is aangevoerd dat de verbalisanten voornoemd geldbedrag in beslag hebben genomen terwijl de officier van justitie op dat betreffende moment heeft gezegd dat zij alleen de drugs in beslag moesten nemen. Dit maakt dat de officier van justitie nu niet kan zeggen dat er een strafvorderlijk belang is dat zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag. Daarnaast blijkt uit de inbeslaggenomen bonnen en paparassen dat de inbeslaggenomen geldbedragen te maken hebben met de gedoogde coffeeshop. Gelet hierop is het dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, het in beslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren, zodat het beklag ongegrond verklaard moet worden.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te worden. De grond voor het beslag bestaat immers nog. In de woning van de directrice van [klaagster] B.V., te weten [betrokkene 1] is 71 kilo hennep, 6,8 kilo hasj en 203 voortgedraaide joints in beslaggenomen. Het gaat om een grote hoeveelheid en er wordt daarom onderzoek gedaan of deze hennepproducten aanwezig waren voor andere doeleinden dan voor de verkoop vanuit de coffeeshop. In het verlengde daarvan is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal bevelen.”
Er is sowieso geen sprake van een beslag op grond van 94a van het Sv, want hiervoor is geen machtiging. Kortom het geldbedrag is onder mijn cliënt in beslaggenomen maar behoort toe aan de B.V. Hiervoor wil ik verwijzen naar de verklaring van mijn cliënt en de geconstateerde situatie.
De rechter merkt in dat verband op dat klaagster ook de bestuurder is van de B.V. Desgevraagd merkt de officier van justitie op dat in ieder geval klaagster als verdachte is aangemerkt in dit onderzoek, maar dat het hem niet bekend is of ook de B.V. op dit moment een verdachtenstatus heeft.
(…) Desgevraagd verklaart klaagster dat zij op het betreffende moment de drugs op zicht had van de leverancier. Op de vraag van de rechter of klaagster dit heeft gedaan in haar hoedanigheid als persoon of in de hoedanigheid van de B.V, verklaart zij, kort en zakelijk weergegeven: Ik moet inkopen doen voor de onderneming. Bij het inkopen moet ik beslissen of iets goed is of niet. De drugs is om die reden gebracht, maar deze zou ook weer opgehaald worden. Ik moest beslissen of ik de drugs wilde hebben of niet voor de onderneming. Alles wat met kassa te maken had zat in het zakje met het geld. De papieren betreffen een uitdraai van de kassa. Onze kassa bewaart alles zeven jaar lang. Het inbeslaggenomen geldbedrag betrof de normale opbrengst. Alles moest nog nagekeken worden.
De raadsman merkt op dat zijn cliënte [betrokkene 1] alle drugs nog moest bekijken en dat het geldbedrag de opbrengst betrof uit de B.V., de opbrengst was van verkoop van drugs en keurig was geregistreerd. Daarnaast heeft de raadsman nog naar voren gebracht dat dit geldbedrag gebruikt wordt voor het kopen van nieuwe drugs en dat hetgeen daarna resteert dan op de rekening wordt gestort.“
Het oordeel van de rechtbank
Zowel klaagster als de vennootschap stellen zich op het standpunt dat het inbeslaggenomen geld afkomstig is van de activiteiten van de onderneming. Klaagster heeft het dan ook als bestuurder onder zich gehad. Er is voor de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het geld in beslag is genomen onder klaagster als natuurlijk persoon. Nu klaagster zelf niet de beslagene is en ook verder niet wordt aangevoerd waarom zij zelf als rechthebbende moet worden aangemerkt, is haar beklag ongegrond.
Bij de beoordeling van het klaagschrift van de vennootschap moet voorop worden gesteld dat onduidelijk is wat de vraag van de desbetreffende verbalisanten aan de officier van justitie is geweest over de inbeslagname van goederen, waarop deze laatste het door de raadsman aangehaalde antwoord gaf. Zonder die vraag kan dat antwoord voor mererlei uitleg vatbaar zijn.
Zelfs als de officier van justitie bedoeld heeft te zeggen dat juist het geld moest blijven liggen dan nog hebben verbalisanten een zelfstandige bevoegdheid om dit geldbedrag in beslag te nemen. Hier komt het onderscheid tussen in beslag nemen en handhaving van het beslag helder naar voren; of de officier van justitie na inbeslagneming door de politie alsnog besluit tot teruggave is een vervolgkwestie. Die doet niet af aan de bevoegdheid tot inbeslagneming.
De wijze van inbeslagneming is dan ook geen grond om te oordelen dat het beslag niet langer gehandhaafd mag worden. Voorts moet beoordeeld worden of er andere gronden zijn die aan voortduring van het beslag in de weg staan.
De omstandigheden waaronder het geld werd aangetroffen - samen met een grote hoeveelheid verdovende middelen - maakt dat het in beginsel vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu er aanwijzingen zijn dat het geld betreft dat geheel of grotendeels door middel van een strafbare feit, te weten - kort gezegd - overtreding van de Opiumwet, is verkregen en, ondanks het standpunt van de vennootschap, niet is vastgesteld aan wie het geldbedrag toebehoort.
De rechtbank acht het niet hoogst onwaarschijnlijk, dat de strafrechter, later oordelend, het in beslaggenomen geld verbeurd zal verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.”