“De raadsman heeft ter zitting van het hof bepleit om bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met eventueel daarnaast de oplegging van een taakstraf ter hoogte van 40 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich op 17 april 2018 te Enschede schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van een of meerdere goederen uit een personenauto. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander en enkel gehandeld uit eigen financieel gewin. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de overlast voor de eigenaar van het voertuig en de maatschappelijke gevoelens van onveiligheid die dergelijke feiten met zich meebrengen.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof gelet op de rechterlijke oriëntatiepunten bij diefstal uit een auto. Indien sprake is van veelvuldige recidive is als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 2 maanden vermeld.
Daarnaast heeft het hof gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 8 september 2020. Daaruit volgt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de raadsman ter zitting van het hof naar voren gebracht dat hij woonachtig is in Spanje, daar werkzaam is in de autobranche en dat zijn vriendin zwanger is. Daarnaast gebruikt verdachte geen drugs meer. Volgens de raadsman zal verdachte zijn verantwoordelijkheid niet ontlopen indien het komt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar hoopt hij op enige clementie en denkt hij daarbij ook aan een taakstraf.
Het hof ziet op grond van het verhandelde ter terechtzitting en in de naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om af te wijken van de vordering van de advocaat-generaal en de door de rechtbank opgelegde straf.
Hoewel sprake is van een poging tot diefstal met verbreking en niet van een voltooide diefstal acht het hof, mede vanwege de veelvuldige onherroepelijke recidive voor soortgelijke feiten, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Oplegging van een taakstraf is naar het oordeel van het hof niet aan de orde.”