ECLI:NL:PHR:2021:188

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
19/00605
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet indienen schriftuur

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 12 januari 2021, is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep. De verdachte, geboren in 1944, had niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend, zoals vereist volgens artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad de zaak niet in behandeling nemen. De conclusie van de procureur-generaal, D.J.C. Aben, was dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep.

De zaak is samenhangend met andere zaken, waaronder 19/00603 en 19/00604, en betreft valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, waarbij de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had eerder, op 30 januari 2019, het vonnis van de rechtbank Gelderland bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, terwijl de benadeelde partijen niet-ontvankelijk waren verklaard in hun vorderingen.

De procureur-generaal heeft in deze conclusie benadrukt dat het niet indienen van de schriftuur door de raadsman van de verdachte een cruciale factor was in de beslissing van de Hoge Raad. De zaak is dus niet alleen van belang voor de verdachte zelf, maar ook voor de rechtspraktijk met betrekking tot de vereisten voor cassatieberoepen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/00605
Zitting12 januari 2021

CONCLUSIE

D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, heeft bij arrest van 30 januari 2019 het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 oktober 2015 bevestigd met aanvulling van gronden, met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan. Het gerechtshof heeft de verdachte ter zaken van de bij dat vonnis bewezenverklaarde feiten gekwalificeerd als 1 “
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragen, meermalen gepleegd” en 2 “
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
De zaak hangt samen met een tweetal andere zaken tegen de verdachte (19/00604 en 19/00603) alsmede met de straf- en of ontnemingszaken tegen de medeverdachten (19/00597, 19/00528, 19/00529, 19/00576 en 19/00578). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.
4. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge artikel 437 lid 2 Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG