Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
“in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, (2.)
“diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”, (3.)
“handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd”, en (4.)
“handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Daarnaast heeft het hof een in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, verbeurd verklaard en van een aantal in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, de onttrekking aan het verkeer bevolen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
vierde middel, dat klaagt over de verwerping van een preliminair verweer strekkende tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding bij de rechtbank.
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde, dan wel,
3°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend.
b. niemand wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan de geadresseerde of aan een door deze gemachtigde op de plaats die vermeld wordt in een schriftelijk bericht dat op het in de mededeling vermelde adres wordt achtergelaten. Uitreiking aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde geldt als betekening in persoon;
c. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de mededeling teruggezonden aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt de mededeling vervolgens uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend. Het openbaar ministerie zendt alsdan een afschrift van de mededeling onverwijld toe aan dat adres, van welk feit aantekening wordt gedaan op de akte van uitreiking, bedoeld in artikel 589.
het hof begrijpt: productie 1 bij de overgelegde pleitnota]. Dat geschrift is op 1 mei 2017 opgemaakt.
het hof begrijpt: productie 1 bij de overgelegde pleitnota] maakt niet dat ik twijfel aan het moment van het uitreiken van de inleidende dagvaarding. Formeel gezien zie ik geen probleem.
”
Aangifte van Vertrek ten behoeve van een Onderzoek Verblijfplaats”:
retour afzender gestuurd kan worden”.
eerste middelklaagt over de verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting op grond van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
waren. Wij, verbalisanten, hebben dit geconstateerd, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur.
.
is degene die alles regelt.
kwekerij van hem was. Ten slotte stelt het hof vast dat de periode 7 oktober2015
tot en met 14 oktober 2015 ten laste is gelegd en bewezen is verklaard en niet de periode van 7 oktober2013
af, zoals de verdediging ten onrechte stelt.
dievraag ontkennend moet worden beantwoord, kan het middel ergens toe leiden.
eveneens voor het oog zichtbaar, zo begrijp ik de overwegingen van het hof. Derhalve kon ook deze tas worden opgepakt en in beslag worden genomen. De verbalisant heeft bij dit alles geen kast hoeven openen of een deur hoeven verbreken. Van een doorzoeking was op dat moment dus geen sprake.
op het moment dat de verbalisant de tas oppakteter inbeslagneming. Daarmee kwam de doorzoekingsbevoegdheid op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie in beeld en bestond er dus, zo interpreteer ik deze overweging van het hof, een tweede bevoegdheidsgrondslag om de tas te openen teneinde een onderzoek in te stellen naar de inhoud ervan. [17]
derde middelklaagt dat het oordeel van het hof dat de verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 11 lid 3 Opiumwet, onvoldoende is gemotiveerd. Hiertoe wordt aangevoerd:
een handvat om faillissement te voorkomen” en spreekt hij over twee kweekcycli. [20] Tot slot is het verweer van de verdediging, inhoudende dat de tenlastegelegde aantallen hennepplanten en -stekken niet juist zijn, door het hof onder verwijzing naar de bewijsmiddelen op een begrijpelijke manier verworpen.
tweede middelklaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 6 Sv in zijn uitspraak niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
onvoorwaardelijkegevangenisstraf opgelegd, onder de (juiste) vaststelling dat de verdachte
niet eerder onherroepelijk is veroordeeldvoor soortgelijke strafbare feiten.