In deze zaak, die betrekking heeft op profijtontneming, heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 een conclusie getrokken over de onjuistheid van de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om verstek te verlenen tegen de verdachte. De verdachte was ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd, wat betekent dat hij niet in staat was om aanwezig te zijn bij de zitting. De Hoge Raad oordeelt dat het van groot belang is dat de verdachte de mogelijkheid moet krijgen om zijn zaak in zijn tegenwoordigheid te laten behandelen. De beslissing van het hof om verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, wordt als onjuist beschouwd. Dit leidt tot de vernietiging van de bestreden uitspraak en de terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.C. Aben, heeft in zijn conclusie aangegeven dat de betrokkene, geboren in 1984, niet ontvankelijk was verklaard in het hoger beroep door het gerechtshof op 27 juni 2019. De zaak heeft samenhang met een andere strafzaak (19/03197), waar ook vandaag over geconcludeerd zal worden. De klacht die in het cassatieberoep is ingediend, betreft de onjuistheid van de beslissing van het hof om verstek te verlenen, gezien de omstandigheden van de detentie van de betrokkene. De conclusie van de procureur-generaal is dat er geen ambtshalve gronden zijn aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak zouden moeten leiden, maar dat de zaak wel opnieuw moet worden behandeld.