“
Salduz verweer
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de processen-verbaal van de verhoren van verdachte op 4 april 2006 van het bewijs uitgesloten dienen te worden. Verdachte is voorafgaand aan deze verhoren niet gewezen op de mogelijkheid van consultatie van een raadsman. Nadat verdachte in verzekering is gesteld, heeft hij voor het eerst consultatie gehad van een raadsman. Tevens dienen de processen-verbaal van de verhoren van verdachte van 5 en 6 april 2006, voor zover deze verhoren betrekking hebben op de feiten die niet op het bevel inverzekeringstelling staan vermeld, van het bewijs uitgesloten te worden. Voor deze feiten is verdachte ook niet gewezen op de mogelijkheid van consultatie van een raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen bewijsuitsluiting dient te volgen. Betoogd is dat de eis dat verdachte recht heeft op een advocaat voorafgaand aan het verhoor toen nog niet gold en ook heeft verdachte geen beroep gedaan op een advocaat.
Uit de Salduz-jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat een verdachte die door de politie is aangehouden op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) de gelegenheid moet worden geboden om een advocaat te raadplegen voorafgaand aan diens verhoor door de politie. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat dit recht met terugwerkende kracht geldt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 4 april 2006 in verzekering is gesteld voor oplichting, verduistering en het doen van een valse aangifte, gepleegd in de periode van 29 november 2004 tot en met 18 december 2004 in Nederland. Op 4 april 2006, op de dag van inverzekeringstelling, heeft verdachte bezoek gehad van een piketadvocaat. Echter, niet blijkt op welk tijdstip de verdachte door de piketadvocaat is bezocht.
Nu niet kan worden vastgesteld op welk tijdstip op 4 april 2006 verdachte contact heeft gehad met de piketadvocaat en dus gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op consultatiebijstand, zullen de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd op 4 april 2006 niet voor het bewijs worden gebezigd. Ten aanzien van de verklaringen die na 4 april 2006 zijn afgelegd, en waarvan niet blijkt dat het bevel inverzekeringstelling op die feiten betrekking heeft, is het hof van oordeel dat ook die verklaringen van verdachte niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Niet blijkt dat verdachte ook voor die specifieke feiten voorafgaand aan de verhoren consultatie heeft gehad van een raadsman c.q. hem op dat recht is gewezen.
(…)
Ter zake het onder 3 ten laste gelegde
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Ook valt uit geen enkel bewijsmiddel de betrokkenheid van verdachte bij oplichting of verduistering af te leiden. Ook blijkt uit geen enkel bewijsmiddel dat verdachte wist dat dit specifieke voertuig gestolen was.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 27 maart 2006 werd namens [A] aangifte gedaan van diefstal c.q. verduistering van een witte Mercedes Sprinter 308 met het kenteken [kenteken] . Dit voertuig is op 25 oktober 2004 door [betrokkene 2] gehuurd. [betrokkene 2] verklaart dat zij in oktober 2004 onder druk van [betrokkene 3] een bestelbus heeft gehuurd. [betrokkene 3] verklaart daarover dat hij samen met [betrokkene 2] naar [A] is gereden en dat [betrokkene 2] daar een bus heeft gehuurd. [betrokkene 3] verklaart dat hij de bus heeft overgenomen nadat de kentekenbewijzen in orde waren. [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) heeft de papieren van de auto erbij gemaakt. [betrokkene 3] verklaart verder dat [verdachte] de kentekenbewijzen op zijn eigen naam had gezet en dat [verdachte] de bus naar Tunesië heeft gereden.
Het hof overweegt dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte op een of andere wijze betrokken is geweest bij het huren van het voertuig. Daarentegen acht het hof, gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de Mercedes Sprinter met het kenteken [kenteken] heeft verduisterd. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte [betrokkene 3] .”