ECLI:NL:PHR:2021:452

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
19/02889
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken middelen van cassatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juni 2019 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest, wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte heeft cassatie ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. Dit betekent dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen, zoals bepaald in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep. Deze conclusie is van belang in het kader van de samenhang met andere straf- en ontnemingszaken van medeverdachten, die ook aan de orde zijn in deze procedure. De zaak heeft betrekking op meerdere nummers, waaronder 19/02826, 19/02828 P, 19/02887 en 19/02888 P, die samenhangen met de huidige zaak. De uitspraak van de Hoge Raad is van groot belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van het indienen van middelen van cassatie binnen de wettelijk gestelde termijn.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/02889
Zitting9 maart 2021

CONCLUSIE

D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 3 juni 2019 de verdachte wegens 1. “
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en 3. “
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest als bedoeld in artikel 27(a) Sr.
2. Er bestaat samenhang met de straf- en ontnemingszaken van de medeverdachten (19/02826, 19/02828 P, 19/02887 en 19/02888 P). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.
4. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge artikel 437 lid 2 Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
5. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG