In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor het niet nakomen van de verplichtingen uit de Leerplichtwet 1969. De verdachte, geboren in 1972, werd door het hof op 21 augustus 2019 veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair vijftien dagen hechtenis, en een voorwaardelijke geldboete van € 750,00, met een proeftijd van twee jaar. De zaak heeft samenhang met een andere zaak tegen de medeverdachte, de echtgenote van de verdachte, die onder nummer 19/03983 bij de Hoge Raad bekend is.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.C. Aben, heeft in zijn conclusie de middelen van cassatie besproken die zijn ingediend door de advocaat van de verdachte, mr. S.J. van der Woude. Het eerste middel slaagt, terwijl het tweede middel faalt. De redenen voor deze beoordeling zijn opgenomen in de conclusie in de samenhangende zaak tegen de medeverdachte. De procureur-generaal heeft geen ambtshalve gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden moeten leiden.
De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot feit 1, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De middelen die tot cassatie strekken zijn afkomstig van dezelfde advocaat en zijn gelijkluidend, wat de procedure beïnvloedt.