ECLI:NL:PHR:2021:77

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
20/01502
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening en aanwezigheidsrecht in hoger beroep bij detentie

In deze zaak gaat het om de vraag of het gerechtshof 's-Hertogenbosch terecht verstek heeft verleend tegen de verdachte, die niet aanwezig was tijdens de behandeling van zijn hoger beroep. De verdachte was ten tijde van de zitting gedetineerd in een andere strafzaak in Gent, België. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat hij niet binnen de gestelde termijn een schriftuur met grieven had ingediend. De advocaat van de verdachte heeft echter tijdig cassatie ingesteld en betoogd dat het verstek onterecht was verleend, aangezien de verdachte niet vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak.

De Procureur-Generaal concludeert dat de beslissing van het hof om verstek te verlenen onjuist was, gezien de omstandigheden van de detentie van de verdachte. Het proces-verbaal van de zitting bevestigt dat de verdachte niet aanwezig was en dat zijn advocaat zich niet gemachtigd voelde om de verdediging te voeren. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof, zodat de verdachte alsnog in zijn tegenwoordigheid kan worden gehoord.

De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak (20/01503) en betreft een eerdere veroordeling van de verdachte door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Procureur-Generaal heeft geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak aanleiding geven, maar benadrukt het belang van de aanwezigheid van de verdachte bij de behandeling van zijn zaak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/01502
Zitting16 februari 2021
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1.
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij verstekarrest van 30 september 2019 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep [1] omdat de verdachte niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven had ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis had opgegeven en het hof niet van oordeel was dat de strafzaak desalniettemin onderzocht diende te worden.
1.2.
Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen (Utrecht), heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/01503. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.

2.Het middel

2.1
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte aangezien deze ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2019 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De verdachte (…) is niet verschenen.
Aanwezig is mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal. Op vragen van de voorzitter deelt,
mr. Z. Yeral, desgevraagd mede dat hij zich niet gemachtigd voelt de verdediging te voeren.
De voorzitter stelt vast dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze is betekend.
De voorzitter verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte wordt voortgezet.”
2.3
Aan de cassatieschriftuur is een stuk gehecht, inhoudende een “arrest van gevangenschap” van de strafinrichting te Gent d.d. 27 maart 2020 betreffende de verdachte, waarop staat vermeld dat de verdachte van zijn vrijheid is beroofd op 18 maart 2019 en in vrijheid is gesteld op 27 maart 2020.
2.4
Als uitgangspunt heeft te gelden dat indien de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze is betekend, de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en de raadsman ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij niet door verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren, de rechter, behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel, kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. [2]
2.5
Uit het hiervoor onder 2.3 vermelde stuk - waarvan aan de herkomst en betrouwbaarheid in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld - moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep in verband met een andere strafzaak in Gent (België) was gedetineerd, zodat de beslissing van het hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, achteraf bezien onjuist was. Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn brengt dit mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. [3] Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze opnieuw wordt berecht en afgedaan.

3.Conclusie

3.1.
Het middel is terecht voorgesteld.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Dit hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom van 6 september 2018 waarbij de verdachte ter zake van overtreding van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis en er bijkomende beslissingen zijn gegeven.
2.Vgl. HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3224, rov. 2.3 ; HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:388, rov. 2.3.
3.Vgl. HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3224, rov. 2.4 ; HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:388, rov. 2.4.