ECLI:NL:PHR:2021:815

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
19/04445
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van verdachte niet-ontvankelijk verklaard wegens niet indienen middelen

In deze zaak betreft het een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 1992, die eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 september 2019 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, die afliep op 10 november 2020. De aanzegging van het cassatieberoep was op 11 september 2020 in persoon aan de verdachte uitgereikt.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde cassatieberoep, omdat hij niet tijdig een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet inhoudelijk zal behandelen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn cassatieberoep, wat inhoudt dat de eerdere veroordeling door het gerechtshof in stand blijft.

De zaak heeft samenhang met vijf andere zaken, waarin ook conclusies zijn getrokken. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van tijdige indiening van cassatiemiddelen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/04445
Zitting15 juni 2021
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1.
De verdachte is bij arrest van 16 september 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/04267 ( [medeverdachte 1] ), 19/04263 ( [medeverdachte 6] ), 19/04368 ( [medeverdachte 2] ), 19/04296 ( [medeverdachte 4] ) en 19/04339 ( [medeverdachte 5] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.

2.Ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. De aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv is blijkens de akte van uitreiking op 11 september 2020 in persoon uitgereikt aan de verdachte. De in het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 10 november 2020. Gedurende deze termijn is geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
2.2.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437 lid 2 Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.

3.Conclusie

3.1.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG