ECLI:NL:PHR:2021:844

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
19/02638
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en rijden onder invloed met bewijsvoering en getuigenverklaringen

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 11 februari 2018 te Wassenaar, waarbij twee inzittenden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], om het leven kwamen. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het veroorzaken van dit ongeval terwijl hij onder invloed van alcohol was. Het gerechtshof Den Haag had de verdachte eerder veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten vier middelen van cassatie hebben voorgesteld. De belangrijkste vragen in deze zaak zijn of de getuigenverklaringen betrouwbaar zijn en of de verdachte daadwerkelijk de bestuurder van het voertuig was ten tijde van het ongeval.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 januari 2021 geoordeeld dat de verklaringen van getuige [betrokkene 1] betrouwbaar zijn, ondanks enkele inconsistenties. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol het voertuig bestuurde en dat de verklaringen van de getuige worden ondersteund door objectief bewijs, zoals het bloedonderzoek van de verdachte. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de bestuurder was, maar het hof heeft dit verweer verworpen. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de opgelegde vervangende hechtenis voor de schadevergoedingsmaatregelen niet correct was en heeft dit gecorrigeerd. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de bestreden uitspraak gedeeltelijk moest worden vernietigd, maar dat de veroordeling van de verdachte in stand bleef.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/02638
Zitting12 januari 2021
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1.
De verdachte is bij arrest van 22 mei 2019 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. en 2. “de eendaadse samenloop van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet en overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,77 milligram per milliliter)” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren. Verder heeft het hof beslissingen genomen over vorderingen van benadeelde partijen en twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de verdachte.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mrs. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben vier middelen van cassatie voorgesteld. De raadslieden hebben bij bericht van 27 november 2020 laten weten dat het tweede middel niet meer wordt gehandhaafd en wordt ingetrokken.

2.Eerste middel

2.1.
Het middel komt met twee klachten op tegen de bewijsvoering van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en de verwerping van door de verdediging gevoerde (bewijs)verweren.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 11 februari 2018 te Wassenaar, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op het voor openbaar verkeer afgesloten terrein 'van vakantiepark Duinrell, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij onder invloed was van alcohol (1,77 milligram alcohol per milliliter bloed) en
-.hij heeft niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor de verkeerssituatie ter plaatse en
- hij is (daarbij) de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig verloren en
- hij is van de weg geraakt en van een naast de weg gelegen talud afgereden,
ten gevolge waarvan het motorrijtuig te water is geraakt, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) werden gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 11 februari 2018 te Wassenaar, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,77 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.”
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Den Haag met nr. PL1500-2018038674-2 d.d. 11 februari 2018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 64 e.v.):
als de op 11 februari 2018 om 5.21 uur afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
We wilden naar Den Haag gaan om te stappen en waren totaal met 4 personen in de auto. Ik zei nog dat we dit niet moesten doen want er was alcohol gedronken. We klapten tegen een boom aan, waarna ik uit de auto ben gestapt. De auto reed verder en ik zag dat de auto verderop een rand van de stoep raakte. De auto kwam in het water en de chauffeur kroop uit de auto. Ik ben naar de receptie gerend. De man van de receptie heeft mij in zijn auto gezet en we zijn weer naar de plek gereden waar het gebeurd was. [verdachte], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten in de auto.
[verdachte] bestuurde de auto. De chauffeur was dronken. [slachtoffer 1] zat achterin de auto en [slachtoffer 2] zat voorin naast de bestuurder. Het klopt dat ik ook achterin zat toen ik uitstapte.
2. Een geschrift, zijnde een Nederlandse vertaling, gemaakt door een beëdigd tolk/vertaler in de Slowaakse taal, van een proces-verbaal van de politie te Presov (Slowakije) d.d. 24 april 2018. Deze vertaling houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 21):
als de op 24 april 2018 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 11 februari 2018 was ik met degenen die daar woonden, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], aanwezig in een bungalow in Wassenaar op Duinrell. Ik herinner mij dat [verdachte] rond 23.00 uur was gekomen en dat hij daarna ergens heenging. Daarna zag ik hem weer. Die avond hebben we gedronken. We hebben allemaal Wodka van 38 of 40 % gedronken. Iedereen dronk ook bier.
Aan [verdachte] zag ik dat hij onder invloed van alcohol was. Ik ken hem uit het verleden en ik weet hoe hij reageert als hij alcohol heeft gedronken. [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [verdachte] maakten mij wakker. Ze zeiden alle drie dat ik op moest staan, dat we naar Den Haag gingen. Ik weet dat [verdachte] zei dat we in Den Haag naar een bar zouden gaan.
Toen we klaar waren om te gaan, kwam [verdachte] naar onze bungalow met zijn auto. Hij bestuurde die auto. Het was duidelijk dat we met de auto van [verdachte] zouden gaan en dat hij ermee zou rijden.
Ik ging op de achterbank rechts achter de passagiersstoel zitten. Naast mij op de achterbank, achter de bestuurderstoel, zat [slachtoffer 1]. [slachtoffer 2] zat op de passagiersstoel voorin en [verdachte] zat op de bestuurderstoel. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hadden geen rijbewijs. We reden van bungalow […] over de weg langs andere bungalows, bij de kruising sloegen we linksaf en reden we verder langs het kanaal met water, dat we in de rijrichting rechts van ons hadden. Op enig moment ben ik uitgestapt. [verdachte] reed naar mijn mening te snel en gevaarlijk. Reeds bij de eerste bocht naar links haalde hij de bocht bijna niet. Ik hoorde dat de struiken aan de rechterkant van de weg tegen de carrosserie van het voertuig schuurden. Ik riep dat hij het voertuig moest stoppen, dat ik wilde uitstappen. Bestuurder [verdachte] zei dat er niets aan de hand was en dat we verder gingen. Nadat ik uit het voertuig was gesprongen, vervolgde het voertuig de rit.
Ik hoorde dat het voertuig ergens tegenaan botste.
In eerste instantie hoorde ik een klap, daarna na een korte tijd een tweede klap. Ik rende meteen over de weg die het voertuig had genomen, na ongeveer 300 meter zag ik dat de Skoda Superb in het waterkanaal op zijn dak liggen. Toen ik bij het voertuig aankwam, was het voertuig al helemaal onder water, alleen.de achterwielen waren zichtbaar.
Toen ik daar aankwam, sprong ik in het water en probeerde naar het voertuig te komen. Ik was bij de auto en probeerde het voertuig te openen, maar dat lukte niet. Toen ik naar de oever ging merkte ik dat [verdachte] op het voertuig lag. Ik besloot hulp te halen. Ik rende naar de beveiliging. Een man van de beveiliging ging achter mij aan naar de auto en de andere riep de hulpdiensten.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Den Haag met nr. PL1500-2018038674-7 d.d. 11 februari 2018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 67 e.v.):
als de op 11 februari 2018 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]: .
Op zondag 11 februari 2018, omstreeks 03.15 uur, bevond ik mij als beveiliger van attractiepark Duinrell te Wassenaar in het hoofdgebouw.
Ik zag dat een man paniekerig op het raampje van de slagbomen klopte. Ik hoorde dat hij riep: "auto in water, help politie, brandweer, ambulance. Deze man noem ik verder melder. Ik zag dat de man nat doorweekt was. Hierop heeft mijn collega de meldkamer van de politie gebeld en ik ben met de melder meegelopen. Ik reed achter de melder aan. Op het pad richting het bungalowpark langs een slootje, zag ik dat de melder richting sloot wees. Ik zag dat een grijze .personenauto bijna geheel onder water lag en er een man uitstak die zijn hoofd met moeite boven water probeerde te houden. Ik hoorde van de melder dat er 2 mannen in de auto zouden zitten.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Den Haag met nr. PL1500-2018038674-5 d.d. 11 februari 2018.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 71):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op zondag 11 februari 2018 werden wij, verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opgeroepen door de meldkamer en gestuurd naar Duinrell. Aldaar zou een persoon zich bij de beveiliging gemeld hebben met het verhaal dat er een voertuig in het water lag en dat er nog meerdere personen in zaten.
Ter plaatse aangekomen, werden wij opgevangen door de beveiliging van Duinrell. De beveiliger vertelde ons dat er een voertuig in het water lag op het terrein van Duinrell. Wij verbalisanten hebben ons naar de locatie begeven welke wij van de beveiliger doorkregen.
Aldaar troffen wij een andere beveiliger en een persoon aan de kant van het. water. Wij zagen dat een voertuig ondersteboven in het water lag. Wij zagen dat één man op het voertuig lag.
De man die naast de beveiliger langs de kant stond, gaf door dat er nog twee personen in het voertuig zaten.
(…)
7. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut gedateerd 15 maart 2018, zaaknummer 2018.03.05.001, aanvraagnummer 001, datum aanvraag 11 februari 2018, verbalisant [verbalisant 3],, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog. Dit rapport houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze deskundige:
Datum ontvangst: 11 februari 2018
SIN Omschrijving
TAAT6766NL Bloed van [verdachte]
Resultaten onderzoek
De eindresultaten van de analyse van alcohol en de aangewezen stoffen (Wegenverkeerswet 1994, art 8, lid 5) staan in onderstaande tabel.
Tabel Resultaten onderzoek In bloed van [verdachte]
8. Een proces-verbaal van Onderzoek verkeersongeval van de politie Den Haag met nr. PL1500-2018038674-6 d.d. 25 maart 2018.
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Wij, verbalisanten, stelden op zondag 11 februari 2018, omstreeks 04:15 uur een onderzoek in naar de toedracht van een verkeersongeval.
Op het attractiepark Duinrell te Wassenaar had een verkeersongeval plaatsgevonden. Een personenauto Skoda SuperB was te water geraakt..
Wij hebben ter plaatse van het verkeersongeval een onderzoek ingesteld.
De plaats van de aanrijding bevond zich binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Wassenaar. De aanrijding vond plaats bij duisternis.
De Skoda was vermoedelijk vertrokken vanaf vakantiehuisje […]. Op het pad/weg waaraan dit huisje stond werden slipsporen aangetroffen die mogelijk met het voertuig waren veroorzaakt. Rijdend over het weggedeelte dat om parkeerplaats P3 leidde was de Skoda in een bocht naar links van de weg geraakt. Via een naast de weg gelegen talud was de Skoda op de kop in het naastgelegen water terecht gekomen. Onderzoek gaf een aanwijzing dat de Skoda mogelijk tientallen meters vóór de ongevalslocatie reeds rechts door de berm was gereden.
Op basis van de aangetroffen sporen, kwamen wij onder meer tot de volgende conclusies:
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het verkeersongeval het gevolg was van menselijk handelen. Naar onze mening was de meest waarschijnlijke oorzaak een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Skoda. De bestuurder was de controle over het voertuig verloren en was met zijn voertuig van de weg geraakt.
(…)
Sporen op het wegdek
Gezien in de rijrichting van de Skoda troffen wij in de rechter berm, ongeveer 70 meter vóór de ongevalslocatie , een rijspoor aan. Dit spoor verliep voor ongeveer 12 meter door de berm.
Sporen aan betrokken voertuig
Wij zagen dat de rechterzijde van de Skoda was beschadigd. Wij zagen dat de velgrand van het rechter voorwiel was verbogen (deuk) en dat de bandenspanning van de linker voorband beduidend lager was dan bij de overige banden.
Wij zagen krassen in de lak, aanvangend op het rechter voorportier en doorlopend tot op het achterpaneel. Wij zagen dat het rechter achterportier en rechter achterpaneel waren ingedrukt.
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Den Haag met nr. PL1500-2018038674-11 d.d. 11 februari 2018. Dit. proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 53 e.v.):
als de op 11 februari 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
Vraag : Wie bestuurde het voertuig tijdens het ongeval?
Antwoord: Misschien ik zelf.
V: Met wie was u in de bungalow?
A: Dat zijn collega's van mijn werk en ik weet ook hun namen.
V: Wat zijn hun namen?
A: [betrokkene 3].
[slachtoffer 1] en mijn broer [betrokkene 4] waren er ook. Er waren nog meer mensen bij die ik verder niet ken.
[betrokkene 3] en [slachtoffer 1] zijn mijn collega's en vrienden.
Ik leen mijn auto niet vaak uit, alleen aan familie of vrienden. Ik heb mijn auto nog nooit aan [slachtoffer 1] uitgeleend.
10. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2019 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Op uw vraag of ik mijn auto dan wel aan [betrokkene 1] zou uitlenen antwoord ik dat ik dat niet doe als ik weet dat hij te veel heeft gedronken.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Den Haag met nr. PL1500-2018038674-34 d.d. 13 juni 2018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 38 e.v.):
als de op 13 juni 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb contact gehad met de echtgenote van [slachtoffer 1].
Dat was een moeilijk moment omdat er dingen zijn gebeurd die lastig te vergeven zijn. De slachtoffers zijn zeer waarschijnlijk door mijn toedoen, door mijn schuld, overleden.
[betrokkene 1] ken ik alleen maar van mijn werk.
Het eerste wat ik mij herinner was dat het mij speet dat ik met alcohol op achter het stuur heb gezeten.”
Aangewezen stof
Meetbare stof
(…)
Eindresultaat in bloed TAAT6766NL
Rapportage eenheid
alcohol
ethanol
(…)
1,77
milligram per milliliter
2.4.
Verder bevat het arrest, na verbetering in de aanvulling op het verkorte arrest, de volgende bewijsoverweging:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman, overeenkomstig de ter terechtzitting overgelegde pleitaantekeningen, kort en zakelijk weergegeven aangevoerd, dat de door getuige [betrokkene 1] afgelegde verklaringen uitgesloten dienen te worden van het bewijs, aangezien deze getuige niet consistent heeft verklaard en zijn verklaringen derhalve onbetrouwbaar zijn. Nu uit ander objectief bewijs niet volgt dat de verdachte de bestuurder van de auto zou zijn geweest, dient de verdachte - aldus de raadsman - wegens onvoldoende bewijs te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Getuige [betrokkene 1] heeft enkele uren na het ongeval op 11 februari 2018 een korte verklaring tegenover de politie afgelegd. Nadien heeft hij in Slowakije een uitgebreide verklaring afgelegd. Beide keren heeft hij verklaard dat de verdachte degene is geweest die de te water geraakte auto heeft bestuurd.
Het hof constateert, met de rechtbank, dat deze verklaringen op onderdelen afwijken. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen acht het hof van belang dat deze beide niet alleen op hoofdlijnen, maar ook op meer specifieke essentiële punten consistent en gedetailleerd zijn. Zo volgt uit beide verklaringen dat de getuige en de andere inzittenden de auto zijn ingestapt met het voornemen die avond in Den Haag uit te gaan, dat de verdachte alcohol had gedronken en is opgetreden als bestuurder en dat de getuige uit de auto is gestapt omdat hij zich door het rijgedrag van de verdachte onveilig voelde. Beide keren heeft de getuige bovendien hetzelfde verklaard over wie zich waar in de auto bevond.
De beide verklaringen vinden bevestiging in ander, objectief, bewijsmateriaal. Hetgeen [betrokkene 1] heeft verklaard over de rijroute en de incidenten op die route, vindt bevestiging in het door de politie vastgestelde sporenbeeld. De verklaring van [betrokkene 1], voor zover inhoudende dat de verdachte gedronken had, vindt steun in de uitslag van het onderzoek naar het bloed van de verdachte. Bovendien passen de verklaringen van [betrokkene 1] bij hetgeen de getuige [betrokkene 2] en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben waargenomen. Dat [betrokkene 1] ten tijde van het feit zelf ook had gedronken, doet aan deze vaststellingen niet af.
Op grond van het voorgaande acht het hof de verklaringen van de [betrokkene 1] betrouwbaar. Deze zijn naar het oordeel van het hof derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Het hof verwerpt het verweer.
De stelling van de raadsman dat, bij gebruik van de verklaringen van [betrokkene 1] voor het bewijs, sprake is van een unus testis nullus testis-situatie, vindt eveneens zijn weerlegging in het bovenstaande, zodat het hof ook aan dit verweef voorbij gaat.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de tegenover de politie afgelegde verklaringen van de verdachte waarin hij niet uitsluit de auto zelf te hebben bestuurd en waarin hij zegt dat de slachtoffers waarschijnlijk door zijn toedoen zijn overleden. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij zijn auto niet vaak en alleen aan familie en vrienden uitleent en nooit heeft uitgeleend aan [slachtoffer 1]. Uit de omstandigheid dat de verdachte op vragen van de politie over de namen van de in de bungalow aanwezigen niet de naam van [slachtoffer 2] heeft genoemd, leidt het hof af dat deze geen vriend van de verdachte en ook geen familie van hem was. Volgens de verklaring van de verdachte zou hij zijn auto dan ook niet aan [slachtoffer 2] uitlenen. Het is bovendien niet aannemelijk dat de verdachte [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] heeft laten rijden, nu deze volgens [betrokkene 1] geen rijbewijs hadden. Ook is niet aannemelijk dat de verdachte [betrokkene 1] de auto heeft laten besturen, nu deze (ook) veel alcohol had genuttigd en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij [betrokkene 1] zeker niet zou laten rijden als hij alcohol had gedronken.
Nu het dossier daarenboven geen aanknopingspunten biedt voor het scenario dat een ander dan de verdachte de auto van de verdachte heeft bestuurd, komt het hof, gelet op het vorenstaande - in samenhang met de overige bewijsmiddelen bezien - tot de slotsom dat de verdachte onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol ten tijde van het ongeval als bestuurder van de auto is opgetreden.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.”
2.5.
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de pleitaantekeningen die aan het proces-verbaal zijn gehecht. Deze pleitaantekeningen houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“5. De verdediging is van stelling dat in dit geval niet onmiskenbaar vast staat dat cliënt op dat moment het voertuig bestuurde. Allereerst vanwege het feit dat mijn cliënt zich van het ongeval niets meer kan herinneren. Client is van meet af aan open en eerlijk geweest en heeft geen reden om zijn schuld te verhullen. Helaas heeft de rechtbank in eerste aanleg cliënt wel als bestuurder aangemerkt en dat eigenlijk om de belangrijkste reden dat getuige [betrokkene 1] dat zou hebben verklaard.
6. Daadwerkelijk objectief bewijs dat mijn cliënt achter het stuur zat is er niet. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat cliënt mogelijk achter het stuur zou hebben gezeten. Maar dat is niet voldoende. Al helemaal niet als er een forse gevangenisstraf boven het hoofd van mijn cliënt hangt. We moeten voorkomen dat mijn cliënt onschuldig maanden zo niet jaren achter de tralies zal belanden.
7. De bewijzen in het dossier, tonen niet onomstotelijk aan dat [verdachte] bestuurder is geweest ten tijde van het ongeval:
a. Uit het medisch forensisch onderzoek blijkt dat niet kan worden vastgesteld dat cliënt de bestuurder was;
b. De politie verklaart dat cliënt 'ja' zou hebben geknikt op de vraag of hij heeft gereden, maar cliënt spreekt geen Nederlands, maar ook het OM geeft aan dat dit niet als voldoende bewijs kan dienen;
c. En cliënt kan zich niet herinneren dat hij de auto heeft bestuurd.
d. De verklaringen van [betrokkene 1] zijn tegenstrijdig.
Getuigenverklaring [betrokkene 1]
8. [betrokkene 1] heeft twee verklaringen afgegeven.
(…)
9. Deze verklaringen, dus de eerste en de tweede verklaring, komen niet overeen. In beide verklaringen wordt iets anders verklaard en soms zelfs tegenstrijdig.
a. Eerst zegt getuige: ik heb cliënt niet zien drinken en vervolgens zou hij hem één bier hebben zien drinken.
b. In het eerste verhoor zegt getuige: ik kon zien dat hij dronken was, maar in tweede verhoor zegt hij: aan zijn loop kon ik het niet zien en dat ik niet weet of hij daarna nog meer heeft gedronken en dat hij dus niet kan verklaren hoe dronken mijn cliënt was.
c. In het eerste verhoor zegt getuige: wij zijn tegen een boom aangebotst, in het tweede verhoor is dat een struik.
d. In het eerste verhoor zegt getuige: we gingen stappen in Den Haag en in het tweede verhoor zou de groep de broer van mijn cliënt afzetten.
e. Daarnaast spreekt de getuige, de broer van cliënt [betrokkene 4], tegen wat getuige [betrokkene 1] verklaart. [betrokkene 4] verklaart heel duidelijk: Mijn broer en ik hadden geen plannen om weg te gaan.
f. Maar het belangrijkste is misschien wel het feit dat hij in zijn tweede verklaring aangeeft dat hij het ongeval zelf niet heeft gezien. Dat is uiterst vreemd, een dergelijk ongeval heb je wel of niet gezien. Het kan niet zo zijn dat hij 2 maanden na het ongeval is vergeten dat hij het ongeval heeft gezien.
10. De verklaringen van [betrokkene 1] zijn uiterst inconsistent. Wat heeft deze getuige nu daadwerkelijk gezien? Zijn verklaringen geven in ieder geval geen blijk van betrouwbaarheid.
11. Zeer relevant is voor wat betreft de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen dat deze getuige zelf ook dronken was. In het p-v van bevindingen gedateerd 11 februari 2018 om 4:20 geeft een getuige, [betrokkene 2], beveiliger bij Duinrell aan, dat de adem van deze getuige, [betrokkene 1], sterk rook naar alcohol. Daarnaast verklaart hij zelf dat hij 5 glazen van halve liters wodka heeft gedronken van 38% en 40% en nog drie biertjes van 300 ml. Getuige was dus onder invloed. Van een betrouwbare getuigenverklaring kan dan ook niet worden gesproken.
12. De verdediging verzoekt u dan ook om de verklaringen van [betrokkene 1] buiten het gebezigde te houden.
Pro Justitia rapport: Medisch forensisch onderzoek
13. Deskundige Van Leeuwen geeft in zijn rapportage heel duidelijk aan dat het niet vast te stellen is dat mijn cliënt de auto bestuurde ten tijde van het ongeval.
14. Op de vraag “Is aan de hand van de gemaakte foto's van letsel van cliënten bevindingen van de arts vast te stellen op welke plaats in de auto cliënt ten tijde van het ongeval heeft gezeten? Antwoordt de deskundige met neen. Het antwoord van de forensisch medisch deskundige laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Dit antwoord is namelijk een ondubbelzinnige NEE.
15. Dus ook uit forensisch onderzoek is niet vast komen te staan dat cliënt de bestuurder is geweest van de auto.
16. Verder blijkt uit de rapportage van de getuige-deskundige dat op basis van het bij cliënt geconstateerde letsel niet de plaats in de auto kan worden bepaald. Het letsel dat cliënt heeft lijkt, volgens de getuige-deskundige, niet op de gemiddelde kneuzing die een bestuurder oploopt ten gevolge van een botsing tegen het stuur.
17. De inzittenden hebben een forse klap moeten verwerken, geen van hen had een gordel om. Het kan niet anders dat als cliënt de bestuurder was geweest dat hij sporen van letsel afkomstig van het stuur op zijn lichaam had.
18. De conclusie die hieruit moet volgen, is dan ook dat niet vast gesteld kan worden dat cliënt achter het stuur heeft gezeten.
19. Cliënt verklaart zelf voorts over zijn letsel. Hij geeft aan geen pijn te hebben. Dit zou toch wel het geval zijn als hij achter het stuur zou hebben gezeten. Het stuur is namelijk behoorlijke opstakel een obstakel dat veel pijn teweeg kan brengen. Ook dit is een indicatie dat hij niet de bestuurder was ten tijde van het ongeval.
Verklaring politie
20. De politie geeft in zijn pv d.d. 13 maart 2018, inzake de aanvraag van deskundige, dat tot op heden nog niet vast is komen te staan wie de betrokken auto bestuurde tijdens het verkeersongeval. Dat cliënt mogelijk de bestuurder is, maar dit slechts een vermoeden betrof. Hierom werd dan ook een getuigde-deskundige ingeschakeld, zodat deze meer duidelijkheid kon verschaffen over wie tijdens het ongeval de auto bestuurde. Twee opmerkingen wil ik hier over maken.
a. Ten eerste is het gebezigde woord "mogelijk" een indicatie dat de politie het zelf ook niet wist en dat daarom een deskundige is aangevraagd.
b. Ten tweede is inmiddels dus gebleken dat de deskundige constateert dat het niet mogelijk is om vast te stellen wie de auto tijdens het ongeval bestuurde.
21. Ook het p-v gedateerd 19 februari 2018 waarin de duikploeg relaas doet, biedt geen duidelijkheid over wie de bestuurder was of over de plek waar wie zat. De duikploeg verklaart immers dat zij niet konden aangeven wat de zitplaats van de verschillende personen was. Laat staan dat met zekerheid kan worden gezegd dat mijn cliënt de bestuurder was. De bijgevoegde tekening van de duikploeg kan voorts niet als indicatie bieden dat cliënt ten tijde van het ongeval de bestuurder was.
22. Uit het pv van bevindingen d.d. 11 feb 2018 blijkt dat verbalisanten ondanks het feit dat cliënt de taal niet spreekt toch door zijn gegaan met het stellen van vragen. Voorts hebben zij dermate belangrijke vragen gesteld dat hij eigenlijk bijgestaan diende te worden door een advocaat.
23. De verbalisanten vragen of cliënt heeft gereden. Cliënt zou volgens de verbalisanten 'ja' hebben geknikt. Vervolgens vragen ze ook of cliënt had gedronken. Cliënt zou volgens de verbalisanten weer 'ja' hebben geknikt.
24. Deze vraag is in het Engels gesteld, maar cliënt spreekt geen Engels. Sterker nog hij geeft aan dat hij ze niet kan verstaan. Cliënt spreekt enkel Slowaaks (en klein beetje Duits, maar echt gering). De cautie is dus niet alleen op onjuiste wijze medegedeeld maar waren de vragen die werden gesteld voor cliënt onduidelijk.
25. Wat mij opvalt is dat cliënt geen enkel Engels woord heeft teruggesproken. Ik lees duidelijk in het pv van bevindingen dat cliënt enkel 'ja' knikt op de vragen. We kunnen er dan ook niet van uitgaan dat cliënt de vragen überhaupt heeft begrepen en het 'ja' knikken als een bevestigend antwoord was bedoeld.
26. Bovendien zat cliënt op dat moment nog in een shocken begreep niet wat hem overkwam; hij heeft hoogstwaarschijnlijk in een reflex geknikt. Cliënt herinnert dit zich overigens niet. In ieder geval kan hij de vraag nooit hebben begrepen. Als de politie een juiste antwoord had gewild, dan had deze gebruik moeten maken van een tolk. Dat is niet gebeurd en de gevolgen daarvan kunnen dan ook niet tegen mijn cliënt worden tegengeworpen.
27. Hoewel er in het dossier onvoldoende bewijs is dat cliënt achter het stuur heeft gezeten, is er wel duidelijk en aannemelijk dat hij juist niet achter het stuur heeft gezeten.
28. De duikploeg meld dat zij de ruiten hebben ingetikt om de slachtoffers uit de auto te halen. Slechts 1 ruit hoefde niet uitgetikt te worden. Dat is de linker achterruit. Op de foto's van het voertuig is duidelijk te zien dat de linker achterruit naar beneden is gedraaid.
29. We moeten ons dus eigenlijk afvragen hoe cliënt uit de auto is gekomen. De linker voorruit is pas ingeslagen door de brandweerlieden. Het openen van de portier was onmogelijk vanwege de druk van het water en de modder. Als cliënt dus bestuurder was geweest dan zou hij komen te overlijden. Maar dat is dus niet gebeurd. Kennelijk heeft het raam opengedraaid en is hij eruit geklommen.
30. De opengedraaide raam is van het linker achterportier. Het is onaannemelijk dat [verdachte] vanachter de bestuurdersstoel naar achteren is geklommen over de andere slachtoffers heen en eruit is geklommen.
31. De enige mogelijkheid is, is dat dient links achter heeft gezeten en eruit is geklommen. Hiermee zet de verdediging ook direct de verklaring van [betrokkene 1] opzij die al tegenstijdig en onaannemelijk moet zijn vanwege de vele inconsistenties.
32. De enige persoon die die avond niet gedronken had was [slachtoffer 2]. Het is dus goed mogelijk dat zij met elkaar hebben afgesproken dat [slachtoffer 2] zou gaan rijden. Hij had ook geen rijbewijs waardoor het goed mogelijk is dat hij de controle over het voertuig heeft verloren.
(…)
Schuld
35. Nu niet vastgesteld kan worden dat mijn cliënt de bestuurder is geweest, maar juist aannemelijk is gemaakt dat cliënt passagier moeten geweest over enig schuld van cliënt.
Conclusie
36. Is mijn cliënt bestuurder van de auto geweest? Objectief bewijs kan in ieder geval niet vaststellen dat het wel zo is geweest. Het enige bewijsmiddel waarin wordt verklaard dat cliënt de bestuurder was, is een getuigenverklaring die inconsistent is van een getuige die bovendien zelf erg dronken was die nacht. En ook al zou deze getuige betrouwbaar zijn, hetgeen niet het geval is, dan nog heeft te gelden dat één getuige geen getuige is."
2.6.
De eerste klacht van het middel houdt in dat het oordeel van het hof dat de verklaring van [betrokkene 1] bevestiging vindt in objectief bewijs en dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het scenario dat verdachte niet de bestuurder is geweest, onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed is. Aan deze klacht is allereerst ten grondslag gelegd dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte is voorgehouden dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat het raam aan de bestuurderskant open was. Door de verdediging is hierop het verweer gevoerd dat de duikploeg alle ruiten behalve de linker achterruit heeft moeten inslaan om de slachtoffers te bevrijden. Hieruit kan volgens de steller van het middel juist niet volgen dat het raam aan de bestuurderskant open was, zodat de verklaring van [betrokkene 1] geen bevestiging vindt in ander, objectief bewijs. Daarnaast is aan deze klacht ten grondslag gelegd dat de overweging van het hof dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het scenario dat verdachte niet de bestuurder is geweest onbegrijpelijk is, gelet op hetgeen de verdediging hieromtrent naar voren heeft gebracht.
2.7.
In het bestreden arrest heeft het hof zijn oordeel dat het de verklaringen van [betrokkene 1] betrouwbaar acht uitgebreid gemotiveerd. Daarbij heeft het hof onderkend dat de verklaringen van [betrokkene 1] op onderdelen afwijken, maar dat niet doorslaggevend geacht omdat de verklaringen niet alleen op hoofdlijnen, maar ook op meer specifieke essentiële punten consistent en gedetailleerd zijn. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat [betrokkene 1]’s verklaringen bevestiging vinden in ander, objectief, bewijsmateriaal.
2.8.
Anders dan de stellers van het middel meen ik dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat het raam aan de bestuurderskant open was, terwijl de duikploeg na het ongeval alle ruiten behalve de linker achterruit heeft moeten inslaan om de slachtoffers te bevrijden, niet afdoet aan de vaststelling van het hof dat de verklaringen van [betrokkene 1] bevestiging vinden in het door de politie vastgestelde sporenbeeld en de uitslag van het onderzoek naar het bloed van de verdachte. Evenmin doet deze omstandigheid af aan het oordeel van het hof dat de verklaringen van [betrokkene 1] passen bij hetgeen de getuige [betrokkene 2] en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben waargenomen.
2.9.
Gelet op het voorgaande acht ik de overweging van het hof dat de verklaringen van [betrokkene 1] bevestiging vinden in ander, objectief, bewijsmateriaal niet onbegrijpelijk en ook toereikend gemotiveerd.
2.10.
In het oordeel van het hof, dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het scenario dat een ander dan de verdachte de auto van de verdachte heeft bestuurd, ligt besloten dat het hof in de omstandigheden waarop de raadsman in zijn pleidooi een beroep heeft gedaan kennelijk geen aanknopingspunten heeft gezien voor de aannemelijkheid van dit scenario. Dat oordeel acht ik, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk, terwijl het, verweven als het is met aan de feitenrechter voorbehouden waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder kan worden getoetst.
2.11.
De eerste klacht faalt.
2.12.
De tweede klacht houdt in dat het hof ten onrechte de verklaringen van verdachte, voor zover inhoudende: "Vraag: wie bestuurde het voertuig tijdens het ongeval? Antwoord: Misschien ik zelf." en "De slachtoffers zijn zeer waarschijnlijk door mijn toedoen, door mijn schuld, overleden", voor het bewijs heeft gebezigd. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat deze verklaringen gissingen zijn en niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
2.13.
Op zichzelf mag op grond van art. 341 lid 1 Sv een ter terechtzitting afgelegde verklaring van een verdachte slechts voor het bewijs worden gebezigd voor zover zij een opgave bevat van feiten en omstandigheden die hem uit eigen wetenschap bekend zijn. Speculaties en vermoedens zijn in beginsel uit den boze. [1] Hetzelfde geldt voor een in een proces-verbaal van politie neergelegde verklaring van een verdachte die als schriftelijk bescheid in de zin van art. 344 lid 1 onder 2 Sv voor het bewijs wordt gebezigd. [2]
2.14.
Anders dan de stellers van het middel meen ik dat het voorgaande echter niet in de weg staat aan het tot het bewijs bezigen van de verklaring van de verdachte dat hij misschien zelf het voertuig bestuurde tijdens het ongeval. Met zijn overweging dat het hof acht heeft geslagen op de tegenover de politie afgelegde verklaringen van de verdachte waarin hij niet uitsluit de auto zelf te hebben bestuurd, heeft het hof als zijn kennelijk oordeel tot uitdrukking gebracht dat deze verklaring van de verdachte geen gissing is, maar een mogelijkheid inhoudt. Niet iedere uitspraak die in termen van waarschijnlijkheid wordt gedaan hoeft slechts op een gissing of speculatie te berusten. Dit soort verklaringen kunnen wel degelijk van betekenis zijn voor het bewijs, als kan worden aangenomen dat de verdachte hierbij heeft geput uit eigen wetenschap. [3] In dat licht bezien geeft het gebruik door het hof van deze verklaring voor het bewijs naar mijn mening geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Aangenomen kan immers worden dat de verdachte voor deze, hem belastende, mededeling heeft geput uit eigen wetenschap.
2.15.
Verder moet de als bewijsmiddel 11 gebezigde verklaring van de verdachte dat de slachtoffers zeer waarschijnlijk door zijn toedoen, door zijn schuld, zijn overleden, mijns inziens worden bezien in onderlinge samenhang met hetgeen het hof van deze verklaring voor het bewijs heeft gebezigd, namelijk: “Het eerste wat ik mij herinner was dat het mij speet dat ik met alcohol op achter het stuur heb gezeten.” In dat licht bezien meen ik dat de verklaring van de verdachte dat de slachtoffers zeer waarschijnlijk door zijn toedoen, door zijn schuld, zijn overleden geen gissing is, maar een gevolgtrekking van de verdachte op basis van zijn eigen wetenschap, namelijk zijn herinnering dat het hem speet dat hij met alcohol op achter het stuur had gezeten. Daarmee is naar mijn mening sprake van een opgave van feiten en omstandigheden die de verdachte uit eigen wetenschap bekend zijn, zodat het hof ook deze verklaring van de verdachte voor het bewijs kon bezigen.
2.16.
Gelet op het voorgaande kon het hof de verklaringen van de verdachte, voor zover inhoudende "Vraag: wie bestuurde het voertuig tijdens het ongeval? Antwoord: Misschien ik zelf." en "De slachtoffers zijn zeer waarschijnlijk door mijn toedoen, door mijn schuld, overleden", voor het bewijs bezigen, zodat de tweede klacht faalt.
2.17.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.

3.Derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat het hof ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten onrechte vervangende hechtenis heeft opgelegd.
3.2.
Gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, is het middel terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.
3.3.
Het middel slaagt.

4.Vierde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
4.2.
Namens de verdachte is op 31 mei 2019 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 29 april 2020 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dit betekent dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Daarover wordt dus terecht geklaagd. Dit betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering.
4.3.
Op grond van het voorgaande kom ik niet toe aan de bespreking van het in de toelichting op het middel voorwaardelijk gedane verzoek om prejudiciële vragen voor te leggen aan het EHRM over de verenigbaarheid van toepassing van art. 80a RO bij schending van de redelijke termijn in de cassatiefase met art. 6 en 13 EVRM.

5.Conclusie

5.1.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het derde en het vierde middel slagen.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf, tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.G.J.M. Corstens/M.J. Borgers & T. Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 806. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Aben (ECLI:NL:PHR:2014:1056, onder 11, niet gepubliceerd) voor HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:2393 (HR: 81 RO, niet gepubliceerd).
2.Vgl. G.J.M. Corstens/M.J. Borgers & T. Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 808.
3.Zo betoogde mijn ambtgenoot Aben in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2014:1056, onder 13, niet gepubliceerd) voor HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:2393 (HR: 81 RO, niet gepubliceerd). Daarin ging het om de vraag of een verklaring van de verdachte, die voor het bewijs was gebruikt, inhoudende dat zij mogelijk het slachtoffer een klap had gegeven, op een gissing berustte.