Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De procedure
€ 6.095,- ex art. 94 Sv in beslag genomen.
[A] BV
[postcode] [plaats]
Geboekt op Naam / Omschrijving/Mededeling
Rechte Zandweg 10 Dordre 009598
Pasvolgnr […] 21-01-2020 09:31
correspondentieadres (..) [a-straat 1], [postcode] [plaats].
Zakelijke rekening (…)
[001]
tenaamstelling [A] BV
Betaalpassen
(…)
[klager]
[001]
[…] | 08-2023 | […]
(…)
Binnen de gevorderde periode hebben zich geen transacties voorgedaan.
(…)”
[A]
[001]
tussen 20-01-2020 en 21-01-2020
Datum Omschrijving Bedrag
(…)
21-01-2020 Opname ING
Rechte Zandweg 10 DORDRE 009598 10.000 (…)”
Er staat nog onderzoek gepland. Het is nog de bedoeling om klager te horen. Dat is nog niet gebeurd. Een en ander had te maken met een verbalisant die op vakantie was. Er zijn gegevens opgevraagd. Aan de hand daarvan kan worden bepaald of het geld kan worden teruggegeven. Dat heeft te maken met de verdenking van witwassen. Het verzoek is dan ook om de beslissing op het verzoekschrift aan te houden tot het verhoor heeft plaatsgevonden.
De raadsman voert aan:
Cliënt heeft al verklaard. Ik denk dat er onduidelijkheid bestaat bij ING. Er hebben gewoon pintransacties plaatsgevonden, terwijl ING zegt van niet. Ik zie niet in hoe een verhoor van cliënt helderheid kan verschaffen. Er zijn geen verschillende rekeningnummers. Het gaat om een zakelijke rekening. Als geopperd wordt nader onderzoek te laten doen bij ING ben ik daarmee akkoord, maar ik zou ook graag een beslissing willen. Het geld is in januari dit jaar al in beslag genomen, dan lijkt mij dat het onderzoek afgerond is. Er is nooit iets naar voren gebracht dat te maken had met dit onderzoek. Het onderzoek dat nu loopt, lijkt meer gericht te zijn op de persoon van cliënt. Wat kan verdere beslaglegging nog bijdragen? Het is hoogst onwaarschijnlijk dat het verbeurd wordt verklaard. Dat kan alleen in bijzondere gevallen. Er zou DNA-onderzoek zijn uitgevoerd dat richting cliënt zou wijzen, maar dat zit op een wapen. Hier gaat het alleen maar over witwassen. De handel wordt verweten. Ik zie in het dossier niet terug dat er voor wat betreft handel nog steeds sprake zou zijn van een redelijk vermoeden van schuld. Cliënt kan uitleggen op welke wijze hij het geld heeft opgenomen.
(…)
De voorzitter deelt mee dat er sprake is van een nieuw stuk. Het Openbaar Ministerie zal in de gelegenheid worden gesteld hier binnen 14 dagen schriftelijk op te reageren. Daarna zal de verdediging in de gelegenheid worden gesteld hier uiterlijk 25 september 2020 op te reageren. Daarbij zal worden aangegeven of er nog behoefte is aan persoonlijk verschijning ter terechtzitting.”
De officier van justitie: Ik beschik niet over aanvullende informatie. Wel heb ik een vraag naar aanleiding van het proces-verbaal van de vorige zitting. Ik heb gelezen dat het Openbaar Ministerie in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk te reageren. Ik heb een e-mail van mijn collega in het dossier aangetroffen. De verdediging is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Ik heb van de verdediging echter geen reactie ontvangen. Ook zou er een overzicht zijn overhandigd, maar ik weet niet om welk overzicht het gaat.
(…)
De raadsman: (…) Ik heb de reactie van het Openbaar Ministerie pas op 1 oktober jl. [2] ontvangen. Op de vorige zitting is door mijn collega een transactieoverzicht overgelegd. Tijdens de zitting is besproken dat daar onderzoek naar gedaan zou worden. Ik had daar een reactie van het Openbaar Ministerie op verwacht. Het Openbaar Ministerie heeft nu alleen te kennen gegeven dat het beslag gehandhaafd dient te blijven.
De officier van justitie: Klager is inmiddels nader gehoord. Hij verklaart dat het geld gepind is van een zakelijke rekening. Het rekeningnummer komt overeen met het rekeningnummer dat is onderzocht door de ING.
De raadsman: Ik heb het overzicht dat op de vorige zitting door mijn collega is overgelegd bij me.
De officier van justitie: Dat stuk bevindt zich niet in mijn dossier. De raadsman overlegt daarop een exemplaar aan de rechtbank en het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie: Ik zie dat het om hetzelfde rekeningnummer gaat als waar eerder naar is gerefereerd. (…)
De rechter vraagt aan de officier van justitie of er onderzoek is gedaan naar de legale herkomst van het geldbedrag.
De officier van justitie: Ik kan niet zien of er ander onderzoek heeft plaatsgevonden dan het horen van klager. Ik beschikte niet over het transactieoverzicht. Ik vraag me af of het in het kader van deze zitting noodzakelijk is nader onderzoek te laten verrichten naar het transactieoverzicht. Temeer nu de ING daar al over is bevraagd en reeds heeft aangegeven dat er geen transactie heeft plaatsgevonden binnen de opgevraagde periode. Het woord van de ING staat op dit moment tegenover het woord van klager. Ik kan daar een conclusie aan verbinden. Gelet op het summiere en voorlopige karakter van de raadkamerprocedure, acht ik het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring zal beslissen.
De raadsman: (…) De verdediging ziet zich geconfronteerd met dezelfde situatie. Op de vorige zitting is er een transactieoverzicht overgelegd. De rechter heeft toen overwogen dat er sprake was van een nieuw stuk en het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld daar binnen veertien dagen op te reageren. Die reactie heb ik niet ontvangen. In raadkamer is destijds besproken dat er iets niet goed was gegaan bij de ING, dan wel in de bevraging. Uit de stukken blijkt dat er in die periode van de bedrijfsrekening van cliënt € 10.000,- is opgenomen en dat het geld daarvan afkomstig was. Dat komt overeen met hetgeen klager bij de politie heeft verklaard. De reactie van het Openbaar Ministerie gaat niet verder dan ‘handhaven beslag’. Daarmee is geen inhoudelijke reactie op het transactieoverzicht gegeven en is er geen nader onderzoek gedaan. Dat was toen echter wel de reden voor schorsing. Cliënt heeft de legale herkomst van het geldbedrag aangetoond. De bevraging zit ook in het dossier. Het bedrijf loopt goed en genereert al jaren een goede omzet. Daarover wordt belastingaangifte gedaan. We zijn nu een jaar verder. Ik acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring zal beslissen. Er is immers geen sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, nu cliënt een verklaring over de legale herkomst van het geldbedrag heeft gegeven en ter onderbouwing van die verklaring een rekeningoverzicht heeft overhandigd. Het klaagschrift dient daarom gegrond te worden verklaard.
Ik lees in het proces-verbaal van de vorige zitting niet dat uw collega om nader onderzoek heeft verzocht. Er was sprake van een nieuw stuk en het Openbaar Ministerie kreeg de tijd om daarop te reageren. Het standpunt van het Openbaar Ministerie is niet anders geworden. De verdediging toont nu nogmaals een afschrift, een kopie waarvan we niet weten wat daarmee is gebeurd. Zij heeft dezelfde gegevens nogmaals aan de rechtbank gepresenteerd. De ING is bevraagd en heeft aangegeven dat er geen transacties hebben plaatsgevonden binnen die periode. Als de verdediging van mening is dat dat wel zo is, dan zal dat op de inhoudelijke behandeling van de zaak besproken moeten worden of zal zij onderzoekswensen moeten indienen.
De raadsman: Ik persisteer. Er was destijds sprake van een nieuw stuk. Dit stuk is ingediend om aan te tonen van welk rekeningnummer het afkomstig was. Vandaar dat dat is aangevoerd. Verwacht werd dat er nader onderzoek werd gedaan bij de ING. Dat is niet gebeurd. Ik meen dat dit stuk rechtmatig is en dat klager daarmee de legale herkomst van het geldbedrag heeft aangetoond.(…)”
3.De beschikking
2. De beoordeling(…)
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI.NL.HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar klager ter zake van verdenking van witwassen is onder klager een geldbedrag van € 6.095,00 in beslag genomen.
In raadkamer heeft de raadsman van klager aangevoerd dat het geldbedrag daags voor de aanhouding van klager van de bedrijfsrekening van klager is opgenomen. Ter onderbouwing van die verklaring heeft de raadsman een rekeningoverzicht overgelegd, waaruit blijkt dat er een geldbedrag is gepind van de bedrijfsrekening van klager.
Het Openbaar Ministerie heeft in raadkamer aangevoerd dat er geen transactie bij de ING heeft plaatsgevonden binnen de opgevraagde periode.
De rechtbank stelt vast dat onder klager een geldbedrag van € 6.095,00 is aangetroffen. Klager heeft weliswaar een verklaring gegeven voor de herkomst van dit geldbedrag, maar die verklaring acht de rechtbank vooralsnog zodanig summierlijk onderbouwd dat de rechtbank van oordeel is dat het bij deze stand van zaken het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend, tot de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag zal komen. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag dan ook ongegrond verklaren.”