ECLI:NL:PHR:2022:150

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20/03436
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door benadeelde partij in strafzaak van diefstal in vereniging met braak

In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding door de benadeelde partij DA Drogist Buitenhof, die schade heeft geleden als gevolg van diefstal in vereniging met braak door de verdachte. De verdachte is op 23 oktober 2020 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor materiële schade ter hoogte van € 17.277,77, die is ontstaan door de diefstal van parfumflesjes. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vordering verminderd moet worden met de waarde van de goederen die door de politie zijn teruggegeven, omdat deze beschadigd waren en niet meer konden worden verkocht. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, maar de verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing.

De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie gesteld dat het oordeel van het hof dat er geen sprake was van restwaarde van de teruggegeven goederen onbegrijpelijk is. De verdediging heeft betoogd dat de verpakkingen van de parfumflesjes ten tijde van de inbeslagneming intact waren en dat de schade aan de verpakkingen door de politie is veroorzaakt. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen zonder voldoende rekening te houden met de argumenten van de verdediging. De Procureur-Generaal concludeert dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De zaak illustreert de complexiteit van schadevergoedingsvorderingen in het strafrecht, vooral wanneer er discussie is over de waarde van teruggegeven goederen en de toerekening van schade. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de bewijsvoering en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/03436
Zitting15 februari 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1.
De verdachte is bij arrest van 23 oktober 2020 door het gerechtshof Amsterdam wegens kortgezegd de feiten 1) en 2) diefstal in vereniging met braak, meermalen gepleegd, feit 3) diefstal in vereniging met braak en feit 4) schuldheling, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden (waarvan acht maanden voorwaardelijk) en een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast heeft het hof een en ander beslist over het beslag zoals nader in het arrest bepaald. Tot slot heeft het hof beslist over de vorderingen van een drietal benadeelde partijen en ten aanzien van twee daarvan de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3.
Het middel komt op tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot feit 2. Het bevat de klacht dat het oordeel dat voldoende vast staat dat benadeelde partij DA Drogist Buitenhof als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks € 17.277,77 aan materiële schade heeft geleden en verdachte tot vergoeding van deze schade is gehouden, onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed, in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd.
1.4.
De bewezenverklaring van feit 2, de diefstal in vereniging met braak, luidt als volgt:
“hij in de periode van 9 juli 2016 tot en met 16 juli 2016 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand gelegen aan de Vrijheidslaan 22 heeft weggenomen een grote hoeveelheid flessen parfum (ter waarde van ongeveer 10.368,44 euro), toebehorende aan winkelbedrijf DA Drogist, waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot voornoemd bedrijfspand hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een ruit van de voordeur van voornoemd bedrijfspand;”

2.De procesgang met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij

2.1.
Namens de verdachte is in hoger beroep aangevoerd dat de vordering dient te worden verminderd met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. In de pleitnota, die op de zitting in hoger beroep van 9 oktober 2020 zijn voorgedragen en overgelegd, is daartoe het volgende gesteld:
“(…) Voor zover u dit passeert merk ik op dat de vordering dient te worden verminderd met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op nu het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden zodat de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen.
De Rechtbank heeft dit verweer verworpen nu [betrokkene 1] ter zitting heeft verklaard dat van de goederen die zijn teruggegeven de verpakkingen ontbraken, stuk waren of waren voorzien van stickers van de politie.
Uit de foto’s in het dossier, waarbij ik ook verwijs naar de foto bij de verklaring van [betrokkene 2] naar aanleiding van de vragen van de verdediging, blijkt dat de verpakkingen zonder schade en in folie verpakt zijn aangetroffen. Indien die verpakkingen bij teruggave inderdaad onverkoopbaar is geworden dan is dat enerzijds kennelijk schade geweest die de politie aan die goederen heeft veroorzaakt, en dat dient dan niet voor rekening van cliënt te komen, maar had de benadeelde partij anderzijds die goederen ofwel niet moeten accepteren of de wijze waarop die goederen in ontvangst zijn genomen aan moeten tekenen op het ontvangstbewijs. Nu de benadeelde partij die goederen gewoon in ontvangst heeft genomen (beslagdossier blz 15 e.v.), kan niet worden bewezen dat die goederen onverkoopbaar waren, en dient de schade derhalve hiermee te worden verminderd. Dat leidt tot het hiervoor geformuleerde standpunt dat [nadere] bewijslevering zal leiden tot een onevenredige belasting, hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van dit gedeelte van de vordering.”
2.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep blijkt dat (daarna) nog het volgende is aangevoerd over de vordering door partijen:
“ [betrokkene 1] reageert namens de benadeelde partij DA Drogist Buitenhof:
(…)
Ik weet niet uit mijn hoofd hoeveel verpakkingen parfum er zijn gestolen; ik geloof tussen de 600 en 800. Ik heb een schoenendoos teruggekregen met 18 verpakkingen parfum, waar de folie vanaf was en waarvan de verpakking beschadigd was doordat er een sticker van de politie op was geplakt.
(…)
De advocaat-generaal voert het woord in repliek:
(…) [betrokkene 1] heeft opgemerkt dat er 18 verpakkingen parfum zijn teruggegeven. Dat staat niet in verhouding tot wat er is gestolen.
(…)
De raadsman voert het woord in dupliek:
(…) De flesjes parfum die aan [betrokkene 1] zijn teruggegeven, zien er op de foto’s in het dossier nog goed uit. Kennelijk is er na de inbeslagname van alles mee gebeurd. Ik vind niet dat cliënt daarvoor op moet draaien. (…)”
2.3.
Het hof heeft de vordering toegewezen en daartoe het volgende in het arrest overwogen:

Vordering van de benadeelde partij DA Drogist Buitenhof (feit 2)De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.227,77 aan materiële schade. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
a) overzicht gestolen goederen eerste inbraak € 6.834,30
b) kosten noodreparatie binnendeur € 2.447,58
c) kosten controle en reparatie inbraakalarm € 569,49
d) kosten reparatie kluis in kantoor € 97,25
e) kosten opnieuw stickeren ruiten voordeur € 303,55
f) kosten controle en reparatie inbraakalarm € 411,80
g) kosten noodreparatie twee inbraak € 618,83
h) kosten reparatie schuifdeuren tweede inbraak € 308,00
i) kosten noodreparatie eerste inbraak € 720,83
j) kosten reparatie schuifdeuren eerste inbraak € 190,00
k) overzicht gestolen goederen tweede inbraak € 4.534,14
l) kosten opruimen glas (tweemaal acht uren loonbetaling) € 192,00
Door de benadeelde partij is verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen tot € 17.277,77. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
(…)
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding het volgende aangevoerd.
(…)
Teruggegeven goederenDe vordering dient te worden verminderd met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. Niet kan worden bewezen dat die goederen onverkoopbaar waren, nu uit de foto’s uit het dossier is gebleken dat de verpakkingen zonder schade en in folie verpakt zijn aangetroffen. Indien de verpakkingen bij teruggave onverkoopbaar waren geworden, is die schade kennelijk door de politie veroorzaakt. Dat dient niet voor rekening van de verdachte te komen. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op nu het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, zodat de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
(…)
Oordeel van het hof(…)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft kleden tot een bedrag van € 17.277,77. De verdachte is samen met zijn mededader(s) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het hof ziet geen aanleiding om de vordering te verminderen met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. Namens de benadeelde partij is meegedeeld dat slechts achttien flessen parfum zijn geretourneerd, die onverkoopbaar waren omdat verpakkingen ontbraken of voorzien waren van stickers van de politie. Van enige restwaarde was daarom geen sprake. Dit is op zichzelf onweersproken gebleven. Het hof rekent de omstandigheid dat deze flessen onverkoopbaar bleken de verdachte aan, aangezien dit in de eerste plaats door zijn handelen is veroorzaakt, zodat er een rechtstreeks verband is tussen het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en ook de op dit punt geleden schade. (…)”
2.4.
De beslissing van het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij DA Drogist Buitenhof en de schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot feit 2, de diefstal in vereniging met braak, luidt als volgt:

Vordering van de benadeelde partij DA Drogist BuitenhofWijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij DA Drogist Buitenhof ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 17.227,77 (zeventienduizend tweehonderdzevenentwintig euro en zevenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd DA Drogist Buitenhof, ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.227 77 (zeventienduizend tweehonderdzevenentwintig euro en zevenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 121 (honderdeenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 juli 2016.”

3.Juridisch kader

3.1.
In zijn overzichtsarrest van 28 mei 2019 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende bepaald over de vordering van de benadeelde partij in het strafproces [1] :
“2.1
Art. 51f Sv bepaalt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Op die vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing. Los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering kan de rechter ambtshalve de in art. 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Deze maatregel komt hierna onder 2.9 kort aan de orde.
Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (art. 361, derde lid, Sv).
De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge art. 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door voornoemd art. 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van art. 6, eerste lid, EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
(…)
Beoordeling en beslissing rechter
2.8.1
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de benadeelde partij die een vordering instelt in beginsel de last de feiten en omstandigheden te stellen – en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen – die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. In de context van het strafproces heeft die stelplicht in het bijzonder betrekking op de feiten en omstandigheden die niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van uit het strafdossier af te leiden gegevens met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feit, hetgeen in het bijzonder geldt voor feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor
de aard en omvang van de gevorderde schade.
2.8.2
In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan.
2.8.3
In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, zal de rechter uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. art. 149 Rv) en zal de vordering in de regel worden toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich het hiervoor onder 2.1 bedoelde geval voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. In laatstgenoemd geval ligt het in de rede dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Slechts in gevallen waarin de niet-toewijsbaarheid niet volgt uit de beperkingen van het strafproces, de benadeelde partij genoegzaam in de gelegenheid is geweest haar vordering te onderbouwen en de ongegrondheid van die vordering in voldoende mate is komen vast te staan, kan de rechter ervoor kiezen de vordering af te wijzen.
2.8.4
Het staat de rechter vrij in zijn oordeel over een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing, en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het voor de strafrechter mogelijk te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen. Het voorgaande betekent echter niet dat de strafrechter op grond van zijn voorlopig oordeel een gevorderd (schade)bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wege van voorschot, in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter.
2.8.5
De rechter dient tegelijk met de einduitspraak in de strafzaak ook op de vordering van de benadeelde partij te beslissen (art. 335 Sv), tenzij hij de benadeelde partij op grond van evidente omstandigheden kennelijk niet-ontvankelijk acht en hij haar zonder nadere behandeling van de vordering niet-ontvankelijk verklaart (art. 333 Sv).
Aan een onherroepelijk geworden uitspraak van de strafrechter komt gezag van gewijsde toe op de voet van art. 236, eerste lid, Rv voor zover daarin de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) is toe- of afgewezen.
2.8.6
Art. 361, vierde lid, Sv schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. De begrijpelijkheid van de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij is mede afhankelijk van de wijze waarop (en de stukken waarmee) enerzijds de vordering is onderbouwd en anderzijds daartegen verweer is gevoerd. Naarmate de vordering uitvoeriger en specifieker wordt weersproken, zal de motivering van de toewijzing van de vordering dus meer aandacht vragen.”

4.Beoordeling van het middel

4.1.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het middel ziet op de hierboven in het arrest van het hof weergegeven schadeposten onder a) en k), de overzichten van de gestolen goederen van de eerste en tweede inbraak. De steller van het middel voert aan dat de verdachte, anders dan het hof overweegt, wel heeft weersproken dat van enige restwaarde van de teruggegeven parfumflesjes geen sprake is. Door de verdediging is namelijk aangevoerd dat de vordering dient te worden verminderd met de waarde van de goederen die aan de benadeelde partij zijn teruggegeven door de politie. Namens de verdachte is aangevoerd dat uit de foto’s in het dossier blijkt dat de verpakkingen zonder schade en in folie verpakt zijn aangetroffen. De raadsman heeft, met verwijzing naar p. 15 e.v. van het beslagdossier, gesteld dat nu de benadeelde partij die goederen gewoon in ontvangst heeft genomen niet kan worden bewezen dat die goederen onverkoopbaar waren. Het hof heeft hiermee volgens de steller van het middel miskend dat de onverkoopbaarheid van de goederen (bij teruggave daarvan door de politie) is betwist door de verdediging. Het hof had bovendien zijn oordeel dat van restwaarde geen sprake was nader moeten motiveren. Daarmee is het hof tegelijkertijd ten onrechte voorbij gegaan aan het verzoek van de verdediging als bedoeld in art. 361 lid 3 Sv om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu de bewijslevering van de (rest)waarde van de teruggegeven parfumflesjes een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tot slot is ook het oordeel dat de aan de teruggegeven parfumflesjes toegebrachte schade kan worden aangemerkt als het rechtstreeks gevolg van het strafbare feit en moet worden toegerekend aan de verdachte, onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
4.2.
Voorgaande standpunten worden in de toelichting op het middel nader toegelicht door grotendeels een feitelijk betoog dat naar mijn mening niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd. Dat betoog houdt kortgezegd in dat ook parfums met beschadigde verpakkingen nog economische waarde hebben omdat zij bijvoorbeeld voor een lagere prijs zonder verpakking kunnen worden verkocht of opnieuw kunnen worden verpakt. Ook wordt aangevoerd dat de benadeelde partij een wettelijke schadebeperkingsplicht heeft en dat van dergelijke inspanningen niet is gebleken.
4.3.
De steller van het middel wijst echter ook op het feit dat de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken van toepassing zijn zodat het oordeel dat geen sprake was van restwaarde op grond van (enkel) de stelling dat de verpakkingen beschadigd zijn, bezwaarlijk als juist kan worden aanvaard. Het hof had mede gelet op het verweer van de verdediging het verzoek tot partiële niet-ontvankelijkverklaring niet ongemotiveerd mogen passeren. Indien het hof (impliciet) heeft geoordeeld dat het bewijs dat restwaarde ontbrak niet door de benadeelde partij geleverd hoefde te worden, is dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Dat geldt volgens de steller van het middel ook voor het oordeel dat de onverkoopbaarheid de verdachte moet worden aangerekend. Onweersproken is gebleven de stelling van de verdediging dat de schade moet zijn veroorzaakt door de politie. Volgens de steller van het middel kan niet worden volgehouden, dat als de schade die niet door de verdachte maar tijdens de bewaring door de politie is veroorzaakt, zodanig groot was dat de goederen geheel onverkoopbaar zijn geworden, er tussen het strafbare feit en die schade nog een rechtstreeks verband bestaat en/of die schade in zijn geheel aan de verdachte kan worden toegerekend.
4.4.
Ik meen dat de steller van het middel een punt heeft dat door de verdediging niet onweersproken is gebleven dat de verpakkingen beschadigd waren en dat (daarom) geen sprake was van enige restwaarde en/of onverkoopbaarheid. Uit de pleitnotities ten overstaan van het hof volgt dat de verdediging voor twee ankers is gaan liggen. Primair is gesteld dat onvoldoende is gebleken dat sprake was van onverkoopbaarheid omdat tijdens de inbeslagneming alle parfumflesjes zich in intacte verpakkingen bevonden en dat de benadeelde partij nader had moeten onderbouwen dat dit niet het geval was toen zij de flesjes terug kreeg (en dat vervolgens deze nadere bewijslevering een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding). Subsidiair is naar voren gebracht dat indien wel wordt aangenomen dat sprake is van beschadigde verpakkingen en onverkoopbaarheid, dit door toedoen van de politie moet zijn veroorzaakt en niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
4.5.
Het hof heeft de standpunten van de verdediging ook op deze manier samengevat in zijn arrest: “Niet kan worden bewezen dat die goederen onverkoopbaar waren, nu uit de foto’s uit het dossier is gebleken dat de verpakkingen zonder schade en in folie verpakt zijn aangetroffen. Indien de verpakkingen bij teruggave onverkoopbaar waren geworden, is die schade kennelijk door de politie veroorzaakt. Dat dient niet voor rekening van de verdachte te komen.”
4.6.
In het licht hiervan meen ik dat het oordeel van het hof dat
onweersprokenis gebleven dat geen geen sprake is van restwaarde, onbegrijpelijk is. Dit oordeel sluit immers niet aan bij de primaire stelling van de verdachte dat uit het dossier volgt dat de verpakkingen van de flesjes ten tijde van de inbeslagneming niet beschadigd waren en dat uit het (beslag)dossier (p. 15-17) volgt dat de benadeelde partij een bewijs van ontvangst heeft getekend waarin tot teruggave van 18 parfumflesjes is overgegaan en de benadeelde partij daarbij niet heeft gemeld dat ‘de folie er vanaf was’ en de verpakking beschadigd was doordat er een sticker van de politie op was geplakt.
4.7.
Naar mijn mening doet zich in het onderhavige geval de in het hierboven geciteerde overzichtsarrest onder 2.1 en 2.8.3. genoemde omstandigheid voor, waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces het niet verzekerd kan achten dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering, voor zover het gaat om de teruggegeven parfumflesjes, genoegzaam naar voren te brengen en had dit tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij moeten leiden.
4.8.
Het middel slaagt.

5.Conclusie

5.1.
Het middel slaagt.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend met betrekking tot de toewijzing van de vordering benadeelde partij ten aanzien van feit 2 en de daarbij behorende opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 (met weglating van voetnoten).