Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
Het middel
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte op 6 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen een strafbeschikking van 29 december 2018. De verdachte had een geldboete van 500 euro opgelegd gekregen en diende binnen veertien dagen na de ontvangst van de strafbeschikking verzet aan te tekenen. De verdachte heeft echter pas op 17 januari 2018 verzet gedaan, wat volgens het hof te laat was. Het hof oordeelde dat de datum van ontvangst van het verzetschrift bepalend is voor de tijdigheid van het verzet, en dat dit in overeenstemming is met de wetgeving. De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie het cassatieberoep verworpen, stellende dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld. De verdachte had de strafbeschikking op 29 december 2017 ontvangen en had binnen de gestelde termijn verzet moeten aantekenen. De steller van het middel betoogde dat de artikelen 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) analogisch van toepassing zouden moeten zijn, maar het hof oordeelde dat de Awb niet van toepassing is op strafzaken. Het hof bevestigde dat de ontvangsttheorie geldt in strafzaken, wat betekent dat de datum van ontvangst van het verzetschrift bepalend is voor de tijdigheid. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, en het hof heeft geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak zouden moeten leiden.